zou moeten afgewogen, nl. of de feiten en de interpretaties tot leven werden, dus geen relaas, geen eruditie, maar harteklop, bloedsomloop.
De herschepping van groot kunstenaarsleven vraagt niet alleen vlotte verbeelding maar ook een zeker equivalentie nl. of de herschepper op de hoogte staat van zijn onderwerp. We kruipen niet zo maar in de huid van een geniaal kunstenaar en onze hersenen verwerken niet zo maar op een drafje de lumineuse vondsten van de geniale intuïtie. Als het ons bij benadering maar toegelaten is het geheim der scheppende kracht te achterhalen, dan nog blijft de vraag open of wij ons niet wat al te zeer vergalopperen zo wij menen de hoogste toppen te kunnen bereiken.
Eén verontschuldiging zou in het laatste geval - zo de poging ernstig is bedoeld - kunnen voorgeworpen en wel deze: Rembrandt b.v. herhalen, herleven kunnen wij niet. Maar we geven u een Rembrandt zoals we bij machte zijn hém te zien. U moet hem niet integraal aanvaarden, doch we helpen door onze poging hem U dichterbij te brengen of hem weer anders te peilen.
De kwestie is nu of een Rembrandt-roman noodzakelijk beroep moet doen op àl de levensgebeurtenissen of volstaat het naar het beste vermogen de essentie van een kunstenaarsbestaan aan de hand der voor de verbeelding geschikte gebeurtenissen te belichten?
De kunstenaar moet een zekere verbeeldingsvrijheid gelaten worden. Zo moeten wij ons geenszins ergeren wanneer de ene of andere figuur rond Rembrandt deels anders uitvalt dan zij in werkelijkheid zou geweest zijn. Alleen mag Rembrandt's totaalbeeld er niet door geschaad worden. Zo zal b.v. een Rembrandtieke bijbelscène de oud-testamentische tijd persoonlijk, zelfstandig weergeven; ze vervalst nochtans de essentie van die tijd niet.
De werkelijkheid van een superieur mens wordt evenwel te zeer aan de uiterlijke feiten of aan nevenfiguren vastgeknoopt. Die zijdelingse belichtingen kunnen uiteraard buitengewoon pregnant werken -zoals het leven van Titus bij T. De Vries of de geschiedenis van Lysbeth bij Jan Mens, om van Saskia en Hendrikje niet te gewagen - zij dragen voorzeker tot begripsverheldering bij, edoch de acurate boedelbeschrijving, de historische evenementen en de duizend en een mensen en toestanden rond Rembrandt (zie Huygens, die historisch zijn figuur het nauwkeurigst behandelt) zijn de innerlijke, alleengeldende realiteit van het genie niet.
Meta Scheele, die metaphysisch, daarom nog niet romanpsychologisch, het dichtst Rembrandt benadert, zegt: ‘Was keinen entzückte, das allein beglückte ihn; was keinen beschäftigt, das allein lag auf ihm wie ein Rätsel; was keiner bewältigen wollte, danach trachtete er mit allen Gluten seines Herzens.’
Wij zijn dan ook de overtuiging toegedaan dat Rembrandt's ‘mateloosheid’ (lees niet bandeloosheid) in geen der bovenvermelde romans voldoende tot leven werd, omdat de romanconceptie der onderscheiden auteurs zich nog te zeer met de oppervlakkige handelingen tevreden stelde of zich meer met de menselijke dichbijstaande (Titus, Saskia, Hendrikje, ouders) personages inliet.
De chronologie wordt door Rembrandt's innerlijk leven meer dan eens verbroken, de geschiedenis van zijn vrouwen is ondergeschikt aan zijn persoonlijk Eros, zijn maatschappelijke mislukkingen aan zijn intieme geluksdroom, zijn vernederingen aan zijn alles-verschroeiende phoenixcomplex, zijn licht en schaduw-visie aan zijn verhouding tot God. Rembrandt's leven zijn de Moeder, het zelfportret, de groei naar de innerlijke verzuivering en zijn onafhankelijkheid die hij tegen geld en verknechting als niet één verdedigde. Holland, Amsterdam, zijn ouders, zijn vrouwen, zijn kind, zichzelf heeft hij ànders gegeven dan zij er uitzagen, en dàt juist komt bij de romanciers tot nog toe niet geheel tot zijn recht. De student, de rijke fijnschilder, de verarmde overtreder, de dronken ouderling, die metamorphose aan de buitenkant interesseert ons in feite minder dan de onvermoeibare werker en zoeker, de gestalteschepper van een bij het leven goddelijke ingeving. Dit alles neemt niet weg dat wij de hogervermelde Rembrandt-romans, ondanks vele tekortkomingen, geen van alle onbelangrijk noemen.
H. STORM.