ster de treurige moed heeft om op zoek te gaan naar het woordje Tante of Nonkel! heeft Schippers elke bundel doorbladert, zijn willekeurige vondsten alphabetisch gerangschikt en van een inleiding voorzien, waarbij de schaamteloze apodictie van een straatbengel klein bier is.
By the by die inleiding. Beginnend met een citaat uit het 20.000 citatenboek en op amper 2 (twee) holle bladzijden rekent Schippers af met het vaderprobleem in de poëzie. Het heeft ons met stomme verbazing geslagen wanneer wij lazen dat Schippers' bloemlezing o.m. bij die van Dirk Costers Kind in de Poëzie wil aansluiten. Er bestaat echter nog een verschil tussen willen en kunnen!
Wij gaan hier niet sakkeren over het al of niet opnemen van bepaalde verzen of dichters. Reeds anderen stipten de ontstentenis aan van Gezelle, Prosper van Langendonck, Karel Van den Oever, Moens, Vertommen, enz., enz. Zulke tekortkomingen worden niet vergoed door in de al zo kleine inleiding een zin te plakken dat steller geen volledig overzicht geven zal van de Vadergedichten in de Zuid-Nederlandse poëzie (Waarom dan aansluiten bij Dirk Coster?).
Doch kom, Schippers' werk is te onhebbelijk om er nog meer woorden aan te verspillen. Het doet anders deugd wanneer wij bladerend in Schippers' gewrocht een Nestor de Tière naast een Henri Schoofs zien staan of een Karel Jonckheere naast een Dries Janssen enz. Ook de voorkeur die Schippers blijken laat voor Julia Tulkens kittelt onze lachspieren. Onze lach gaat echter over wanneer wij verder constateren dat Schippers zijn verzen nog niet eens zonder fouten kan overschrijven (cfr. bl. 109 vierde lijn).
Marcel Schippers heb erbarmen met de tere muze a.u.b.! Sluit liever aan bij een duivenbond, het is voor U veiliger dan aan te sluiten bij Dirk Coster.
Ook uit Noord-Nederland bereikten ons een paar bloemlezingen, beiden een afgebakend gebied bestrijkend.
Vooreerst De Dichter en de Dood, een bundel dodenlyriek door C.Leeflang verzorgd en tweedens Kort Dag een keur uit de poëzie van jonggestorven Dichters sinds 1880, samengesteld door Barend de Goede.
Wat bij deze uitgaven opvalt is voorzeker de fraai verzorgde precieuse uitvoering van het boek zelf. De prijs is dan ook onmenselijk duur. De anthologie van C.Leeflang bewijst tevens dat er belangstelling is voor de moderne mortuaire poëzie. Wellicht spelen hier de oorlogsomstandigheden, die het eschatologisch denken zo verscherpt hebben, ontegensprekelijk een grote rol.
De doodsgedachte is een primaire eigenschap van de mens. Veel meer dan de verhouding dichter-vader, dichter-moeder-kind- of vaderland beheerst zij de elementaire grondslagen van de dichterlijke psyche. Hier is tevens een bewijs te vinden voor het ingeboren egoïsme van elk individu.
De eschatologie van een dichter laat zich slechts uit het integrale werk filtreren, met inbegrip ook van die verzen waarin met geen woord over dood of hiernamaals gesproken wordt. De taak van de bloemlezer wordt door dit specifiek synthetiserend karakter veel moeilijker nog dan wel bij de samenstelling van een bundel moeder- of zeevaartgedichten. De inleidende beschouwingen moeten hier de bloemlezing meer dan ooit schragen en belichten. C.Leeflang laat zijn overzicht lopen van de Tachtigers tot heden. Hij bergt zodoende 63 dichters. De keuze van de verzen is op enkele uitzonderingen na voortreffelijk te noemen. Het is echter te betreuren dat de opgenomen verzen der katholieke dichters zo weinig representatief zijn voor de eschatologie die in het Symbolum beleden wordt. Tevens is het aanvechtbaar of de 63 opgenomen dichters inspiratief allen wel volledig passen in een bundel dodenlyriek. Zo b.v. een typisch picturale optimist als Pierre Kemp. En tenslotte hadden wij gaarne een vers ontmoet van Alex Gatteling, Roel Houwink, Gerard Wijdeveld die zeker in soortgelijke bloemlezing passen.
De inleiding die C. Leeflang geschreven heeft is verre van intrinsiek en voldoet aldus niet ten volle. Het is de meest spijtige zwakke plek in dit geheel.
Kort Dag de bloemlezing die Barend de Goede samenstelde uit het