| |
| |
| |
De bruidsjonkers.
Voor A.D.B.
De bewoners van de ‘zwarte cel’ waren die morgen vóór het reglementair uur uit de veren. Het behoort niet tot de gewoonte van een gedetineerde in dezen het reglement te overtreden, hetwelk hem dagelijks met dezelfde matinale stiptheid van zijn brits haalt. Vandaag stonden vier van de vijf celgenoten, die het vonnis hunner terdoodveroordeling met de veranderlijke stemmingen van elke monotone dag droegen, om de brits van hun jongste gezel geschaard. Deze werd onmeedogend uit zijn schijnbaar onberoerbare slaap gehaald.
- Hehe, bruidegom, wat verslaap jij je dag! Sta op!
- Maak je lamp klaar... want zie je bruid is in aantocht!
- Komaan, we moeten je een beetje opknappen, hoe langer je slaapt, hoe langer je baard groeit.
De jonge man veerde bruusk op. Zijn dwaas geschrokken blik hengelde naar de oorzaak van deze ongewone luidruchtigheid.
- Wat scheelt er jullie? mompelde hij.
Maar de luidruchtige opgewektheid van zijn celgenoten wekte met één slag zijn ingeslapen verwachting.
- Hoe laat is het? vroeg hij om zijn onthutsing te verbergen. Dan stond hij lichtelijk glimlachend van zijn brits op. De anderen bemerkten zijn vluchtige glimlach als de flits van een heel even opduikend geluk. Zijn glimlach wakkerde hun opgewektheid nog aan.
- We moeten je opknappen, kerel, zei de oudste, je ziet er alles behalve een bruidegom uit.
- Aan zo'n stoppelveld zou zelfs een heiboerin haar huid schrammen, overwoog nummer 23 wijl hij het scheermes op zijn handpalm wette.
- Zet je, bruidegom, we halen die stoppels uit en we zetten je krullen.
De bedrijvigheid van de ‘zwarte cel’ drong tot de omliggende cellen door. Men had daar reeds het gerucht opgevangen, dat één der vijf terdoodveroordeelden zijn verloofde zou huwen om hun dochtertje te legitimeren. Zij zaten op hun britsen overeind en luisterden gespannen naar de opgewekte luidruchtigheid van de ‘zwarte cel’. Zij bespraken ondereen de bijzondere gebeurtenis van deze dag; naar het schijnt is zij een zeer schoon meisje, nog geen een en twintig jaar, zegden ze, en hun dochtertje is elf maanden oud, het moet gegoten de vader zijn...
Terwijl de gevangenis ontwaakte in een onverklaarbare stemming, die zich tot in de verst verwijderde hoeken van deze verbrokkelde gemeenschap verspreidde, beijverden de vier bruidsjonkers zich om van nummer 15 een treffelijk bruidegom te maken. Onder de vereende behandelingen van haarkapper, kleermaker, manicuur en schoenpoetser onderging hij een verjongingskuur, waarbij hem slechts een spiegel ontbrak om over zichzelf verbaasd te kunnen zijn. Nummers 15 blonk als een zaterdagavondkind. Zijn kameraden toverden zelfs een ongekreukt en smette- | |
| |
loos boordje te voorschijn en de oudste, die tevens de zwaarste was, haalde van onder zijn matras een broek met een perfekte plooi, die er gedurende drie weken in... geslapen was. De bruidsjonkers hadden geen détail verwaarloosd. Zij legden de laatste hand aan hun bruidegom toen de cipier de celdeur openstootte en de naam van nummer 15 riep. Deze wendde zich nog even glimlachtend naar zijn gezellen om, alvorens de cel te verlaten. Zij zagen andermaal zijn vluchtige glimlach als een flits van een verborgen geluk.
Bij de celdeur hield de cipier hem staan. Hij wees naar de borst van de gedetineerde:
- Dat is niet reglementair, zei hij bars, waar is je nummer?
De bruidegom kreeg geen tijd om een afdoend antwoord te vinden. De vier bruidsjonkers waren hem voor.
- Ben jij soms met een nummer op je verdommenis getrouwd, blaaskaak?
- En ben je als een loteling naar de pastoor gegaan, ja?
- En je vrouw vond dat voorzeker leuk, zo'n nummer op je body, druktemaker!
Onder de vlaag van opgewondenheid sloot de gekrenkte cipier de celdeur.
- Ik zal de directeur hiervan op de hoogte brengen, sakkerde hij.
- Pochhans! Kale seigneur! Windmaker!
De vier verontwaardigde bruidsjonkers riepen de cipier nog enkele hatelijkheden toe terwijl deze zich met de stil glimlachende bruidegom door het donker labyrinh der gangen verwijderde. Hun beider stappen klonken hard in de morgenlijke stilte van de gevangenis.
- Je vrouw en de priester zijn aangekomen, mompelde de cipier halfluid.
Nummer 15 zei niets. Hij was slechts van zijn gedachten vervuld. Toen de cipier de deur der spreekkamer opende, zag nummer 15 haar het eerst. Zij kwam op hem toe met een glimlach, die aarzelend op de grens van een geluk en een verdriet wijlde. Dan omhelsden zij elkaar zwijgend.
- Je moet niet wenen, Adriana, fluisterde hij.
Toen hij haar zachte lichaam losliet, zag hij ook de priester, die hem enkele vriendelijke woorden toesprak, waarop hij in deze ogenblikken niet kon antwoorden. Enige minuten later verscheen de directeur in gezelschap van een paar heren, die de wet vertegenwoordigden. De formaliteiten, die deze heren vervolgens met grote ernst vervulden, drongen niet tot het bewustzijn van de bruidegom door en de zin der woorden, die de priester over hen beiden uitsprak, ontsnapte hem. Hij onderging deze dingen met hetzelfde gevoel van onafwendbaarheid, waarmede hij zijn zware vonnis had ondergaan. Hij voelde sechts haar zachte hand in de zijne en omklemde ze krampachtig, zoals een drenkeling de riethalm grijpt, die hem gaat ontglippen.
De directeur en de priester wensten hen geluk waarna de hinderlijke getuigen de spreekkamer verlieten en de jonggehuwden achterlieten in een eenzaamheid, welke ook in een gevangenis zoet is om dragen. Zij vonden eerst geen woorden en hij zoende haar lang en hartstochtelijk.
| |
| |
- Je bent nu wat je reeds lang waart, mijn vrouwtje, fluisterde hij haar in het oor.
- Ja, je moet moed hebben, zei ze, ons geluk kan niemand ons ontnemen; de priester heeft mij gezegd, dat je verzoek om genade... Hij drukte twee vingeren op haar lippen.
- Je hebt nog niets verteld over ons dochtertje? vroeg hij.
Zij sprak hem over hun kindje, over haar moederzorgen, over de talloze kleine dingen waarmede een moeder van een en twintig jaar een kind van elf maanden koestert en zij was verbaasd, dat het bezoek zo kort was geweest toen de cipier zijn sleutelbos liet rammelen.
De directeur kwam hun mededelen, dat zij haar man ook de volgende dag een bezoek mocht brengen met het kind en deze verrassing maakte het afscheid ongewoon mild.
De cipier leidde nummer 15 terug naar de ‘zwarte cel’, waar hij door de vier bruidsjonkers met de meest opgewekte gelukwensen werd overstelpt. Hij stond een wijl duizelig want hij werd als het ware van de ene in de andere verrassing ondergedompeld. Hoe werd de ruiker rozen, die de oudste hem aanbood, in de cel gesmokkeld? Op het aangehecht kaartje las hij met troebele blik: De bruidsjonkers aan hun Bruidegom - Trouw tot de Kogel! Van galgenhumor had hij nooit horen spreken evenmin over het talent van nummer 23, die in een kort moment van plechtige stilte een huwelijksrijmpje van eigen compositie voordroeg. Hij begreep niet, dat de cipiers de daverende uitbarstingen in de ‘zwarte cel’ zonder de minste waarschuwing duldden en hij vroeg zich af of het reglement helemaal was opgeheven toen de luidruchtigheid zich ook in de omliggende cellen voortplantte. Het geleken applausgolven, die plots, onverwacht, als de stormram van een muitende bent, tegen de wanden van de bruidegomscel kwamen aanbeuken. Zijn gezellen duwden hem op zijn brits, die met een paar magere matrassen tot een troonzetel was opgesmukt. De geur der rozen bedwelmde hem. Hij staarde op de witte celmuur maar zijn blik drong dwars door de hatelijke muur tot bij de onbekende gedetineerde met een onbekend nummer op zijn borst, in een àfgedragen plunje, met zijn vieze stoppelbaard maar met de stem van Chaliapin.
Hij begreep thans, dat heel de gevangenis haar feestelijke luidruchtigheid onderdrukte om haar tolk aan het woord te laten, die in de beklemmende stilte een bruilofslied aanhief. De woorden van het lied drongen niet tot hem door maar het warme, volle geluid van de onbekende mannenstem bereikte de verst afgelegen cellen. Zaten nu de gedetineerden zwijgend en dromend op hun britsen en stonden ook de cipiers, onbeweeglijk en met roerloze sleutelbossen, toe te luisteren naar zijn lied. Daaraan dacht nummer 15, de bruidegom van de ‘zwarte cel’, en aan vele andere dingen, die in dit ogenblik zijn hart overstelpten.
De vier bruidsjonkers juichten als dolzinnigen en in al de cellen werd hun applaus veelvuldig herhaald, toen het warm geluid van de Chaliapinstem zachtjes uitstierf.
- Nou kunnen die cipiers stikken van nijd, maar zó een trouwdag heeft niet één van die kale jonkers gekend, lachte de opsteller van het huwelijksrijmpje.
| |
| |
- Wat zeg je van zulk een viering, bruidegom? vroeg de oudste wijl hij de overrompelde trouwer duchtig dooreenschudde.
- Mijn vrouwtje ontbreekt hier nog, stamelde deze ontroerd. Ja, dàt beaamden zijn gezellen.
- Sjongens, dat we daaraan niet gedacht hebben, riep de oudste uit, zie je, hoe goed je ook een trouw voorbereid, toch vergeet je altijd nog iets.
- Je kunt wel bloemen in de cel smokkelen, maar met een vrouw speel je dat niet klaar!
- Na, onmogelijk is dat niet; ik geef toe, dat je een cipier niet met rozen kunt omkopen, maar met een vrouw...?
- Ja, daarin heb je volkomen gelijk, ze is een stabieler ruilmiddel dan bvb. een Angelsaksche sterling.
Praten jullie vandaag nu geen onzin, vermaande de oudste, en halen jullie liever de geschenken boven, ja?
Op dit oogenblik werd evenwel de viering onderbroken door de reglementaire soepbedeling. De cipier stiet de deur open en bracht zwijgend de rantsoenen in de ‘zwarte cel’. De bruidsjonkers deden een poging om de zwijgende man in hun opgewekte stemming te betrekken.
- Wens jij de bruidegom geen geluk, cipier?
- En staat je schotel in het teken van deze dag: uiensoep en boontjes met ouwe haring?
- En voor dessert: Mathusalemkoekjes?
- Ben jij ook wel eens gehuwd, cipier?
- En dragen je kinders misschien nummers!?
Dat was een hatelijkheidje van nummer 23, die het incident van 's morgends nog niet vergeten was. De cipier plaatste het blad met de rantsoenen op een brits waarna hij weer de cel verliet. Hij had geen woord gesproken.
- Hij vertikt het de grendel van zijn smoel te doen, grinnikte nummer 23, die lui zijn niet vatbaar voor een feeststemming.
- Laten we aan den feestdis gaan, stelde de oudste voor wijl hij de porties uitreikte; dan bemerkte hij eerst tussen de soepkommen een pakje in een wit blaadje gewikkeld.
- Dàt is de verrassing van de dag, riep hij uit en duwde de bruidegom een pakje Chesterfield's en een doosje lucifers onder de neus; de bruidjonkers staarden sprakeloos naar het geschenk der goden.
- Horen jullie even wat er op dit papiertje staat, zei de oudste en hij las met een stem, die hees was van verbazing: Met onze beste gelukwensen aan de bruidegom. De cipiers van vleugel 7.
Bruidegom en bruidsjonkers stonden een wijl perplex. Zij bekeken en besnoven het pakje Chesterfield's als een aanloksel tot zonde.
- Waarom heeft de cipier zijn mond niet opengedaan, mompelde nummer 23 op een toon, die kwalijk zijn beschaming verheelde.
- We hebben hem wat hardhandig aangepakt.
- Ja, het is een spijtige vergissing, zei de bruidegom wijl hij met een eerbiedige vinger het pakje lospeuterde. De bruidsjonkers keken met begerige blikken naar de onhandige vinger van de bruidegom.
- Jongens, onze soep wordt koud, zei de oudste om iets te zeg- | |
| |
gen maar hij stak het eerst de hand uit naar de cigaret, die de bruidegom aan elk zijner bruidsjonkers aanreikte. Nummer 23 streek triomfantelijk een lucifer aan en gaf vuur.
- Nou, dat is een verrassing! smekten zij.
- En het doosje lucifers is een vriendelijke attentie.
- We hadden hem onze hatelijkheden moeten besparen.
- Ja, een cipier heeft het eigenlijk niet veel beter dan een gedetineerde... wat denken jullie?
- Zo is het, beaamden zij en deden ondertussen wellustige halen aan hun cigaretten. Zij zaten op een brits samengedrumd, haalden de rook diep in hun longen en snoven hem in lange, dunne stralen uit. Onderwijl keken zij met minachtende blikken naar de kommen koudgeworden uiensoep.
Bruidegom en bruidsjonkers rookten hun Chesterfield tot het vuur van het peukje op hun lippen doofde. Met zulk een voorgerecht was zelfs een koude uiensoep nog een feestschotel. Op een teken van de oudste haalden de bruidsjonkers hun geschenken te voorschijn: enkele repen chocolade, een pak beschuiten, een zakje gedroogde pruimen, een kistje cigarillos en een paar pakjes cigaretten. Vanwaar de kameraden het opdiepten was de bruidegom een raadsel; hij keek van de geschenken naar hun lachende gezichten en wou een woord spreken maar een hinderlijk gevoel snoerde hem de keel dicht.
Hij zat met zijn vinger tussen zijn boordje en zijn dikke keel, toen nummer 23, de dichter van het huwelijksrijmpje, recht stond.
- Ik zie, zei hij, dat je boordje je hindert en daarom zal ik nog maar eens het woord nemen. Wat we je schenken, is niet veel; de cipiers van vleugel 7 hebben ons hierin zelfs overtroefd. Wij, je celgenoten, hoeven derhalve niet te vrezen, dat onze geschenken de maat van je geluk zullen doen overlopen. Want besef jij genoegzaam, kameraad, dat de maat van je geluk inderdaad vol is, boordevol. Op één dag bereik jij een geluk, dat zich voor andere stervelingen over vele dagen van verwachting, hoop en vrees uitspreidt. Jij huwt, en je bent op dezelfde dag een mooie, jonge vrouw rijk, en een kind, dat niets ter wereld, zelfs een gerecht niet, u of haar kan betwisten, en je bezit op dezelfde dag een getuige, die met je naam zal opgroeien en eens je naam zal zuiveren van een uiterlijke smet, die gemakkelijker uitwisbaar is dan de verdwazingen van een menselijk gerecht. En op dezelfde dag haal jij hier talloze gesloten en verbitterde harten open van eenzamen, die door dit gerecht uit de gemeenschap werden gestoten en jij maakt van hen weer een gemeenschap, die juicht en zingt (je hebt toch hààr stem gehoord?) en je vreugde viert en aan je geluk deelneemt. Jij heft het ijzeren reglement op en doet een gevangenis juichen en zingen en je maakt de cipiers deelachtig aan deze muiterij omdat je een vrouw en een kind bent rijk geworden. Is de maat van je geluk dan niet boordevol, kameraad? Onze geschenken en onze gelukwensen kunnen aan je geluk niets verbeteren. Aanvaard ze slechts als de bloemen, die bij een feestviering horen. En nou heb ik nog een laatste verrassing!
Terwijl de kameraden de feestredenaar luidruchtig toejuich- | |
| |
ten, haalde deze uit de matras van zijn brits een zorgvuldig ingepakte fles en reikte ze met zichtbare trots de bruidegom aan.
Een der bruidsjonkers las van het etiket: ‘Bonne Côte’.
- Het is maar een wijntje om uit kroezen te drinken, vergoelijkte de schenker.
- Hoe hebben jullie het in Godsnaam klaargespeeld! herhaalde voortdurend de bruidegom, die als een knaap bedwelmd zat onder de verrassingen van een overvloedshoren. Hij wou zijn gedachten een beetje ordenen om de gevoelens, die hem helemaal van de wijs brachten, in enkele woorden te vertolken. Hij zat zichtbaar in verlegenheid en zijn bruidsjonkers hadden het ongetwijeld opgemerkt want zij gunden hem geen kans om aan het woord te komen. Zij ontkurkten met een volledig ceremonieel de ‘Bonne Côte’, tikten de blikken kroezen aan, hielden om beurten een taost met de opgewektheid van feestelingen, die boven hun theewater waren, vertelden moppen, rookten Chesterfield's en cigarillos, kraakten beschuiten, kauwden gedroogde pruimen en vergaten de tijd, die in een gevangenis zo onbarmhartig lang kan zijn.
Eerst laat in de avond geraakte de ‘zwarte cel’ uitgefeest; de cipier, die de nachtdienst waarnam, had zich een toonbeeld van verdraagzaamheid getoond.
De volgende morgen ontwaakten bruidegom en bruidsjonkers met de zoete nasmaak van de feestdag. Nummer 15 was bijzonder opgewekt maar vermocht bezwaarlijk zijn zenuwachtigheid te verbergen.
- Het is je aan te zien, dat het bezoek van de bruid op je programma staat, lachten de kameraden.
- En van mijn dochter, antwoordde hij met kennelijke trots.
- Als bruidsjonkers moesten we eigenijk het recht hebben daarbij te zijn, vond de oudste.
- Ja, het is een spijtige leemte, beaamde nummer 15.
Kort na de middag verscheen de cipier in hun cel. Bruidegom en bruidsjonkers traden op hem toe om hem hun excuus aan te bieden en hem te danken voor het geschenk van gisteren. De man was hen echter voor en zei beleefd maar zakelijk:
- Wil nummer 15 zijn bezittingen bijeen zamelen?
De gedetineerde zag de cipier verbaasd aan.
- Wat betekent dat, cipier? vroeg hij.
De cipier aarzelde. Hij vond het geschikte antwoord niet en zei ietwat onsamenhangend:
- U hebt straks bezoek... u moet het pak bij de hand hebben... ik kom u wel verwittigen.
De man verdween en liet de gedetineerden onthutst achter. Het gelaat van nummer 15 was plots bleek geworden.
- Wat betekent dat? herhaalde hij zenuwachtig.
De gezellen zochten naar een mogelijke reden maar hij begreep, dat hun gissingen even onzeker waren als de luchthartige kwinkslagen, waarmede zij zijn zenuwachtigheid poogden te verschalken. Zwijgend zocht hij zijn schamel bezit bijeen en maakte er een pak van.
- Aan elk feest komt een einde, zei hij met een enigszins omfloerste stem, ik kan jullie niet genoeg danken voor...
| |
| |
- Jij hoeft ons helemaal niet te danken, onderbrak de oudste hem, je moet je alleen kranig houden nu je je vrouw en je dochtertje op bezoek krijgt; je moet de stemming van ons feest meedragen.
- Ja, dat zal ik, zei hij.
Omstreeks drie uur kwam de cipier hem verwittigen. Toen hij reeds bij de deur stond, wendde hij zich om en ging zijn vier bruidsjonkers zwijgend de hand drukken. Zij bemerkten, dat hij er erg bleek uitzag en spraken hem bemoedigende woorden toe. Zij riepen hem in de gang nog hartelijke dingen achterna voor zijn vrouw en zijn dochtertje.
Met het geluid van hun warme stemmen in het oor, stapte hij de cipier achterna.
Bij de spreekkamer hield hij de cipier even op.
- Cipier, zeg me, wat betekent dat pak?
- U krijgt een andere cel.
- Een andere cel?
- Ja, meer weet ik niet ...kom, uw vrouw wacht hier op u.
De cipier klopte aan en stiet de deur van de spreekkamer open. Hij zag haar met het kind in de armen en stapte lachend op haar toe. Zij merkte zijn bleekheid niet en zoende hem hartstochtelijk waarna zij hem triomfantelijk het kind overreikte.
- 't Slaapt, fluisterde zij.
- Ach, maak het niet wakker, fluisterde hij terug en neigde het hoofd in een stille, hartstochtelijke aandacht over zijn dochtertje. Zij fluisterden om beurten de dingen, die op hun hart lagen en zij hoorden nauwelijks, dat iemand aanklopte. Toen hij als uit een droom opkeek, zag hij de donkere gestalte van de priester, die hem met een stille wenk naar buiten noodde. Hij verliet de spreekkamer en staarde in de strakke, ernstige gezichten van de priester en de directeur. Op hetzelfde ogenblik, dacht hij aan de cipier en het pak. Een onverbiddelijk harde, koude hand greep hem zó om het hart.
- Je zult moeten sterk zijn, vriend, zei de priester aarzelend, we hebben alles gedaan om... je verzoek is verworpen, het vonnis moet uitgevoerd worden...
- Wanneer? stamelde hij.
- Morgenvroeg, wees sterk omwille van je vrouw... wil je haar...?
- Ja, fluisterde hij stemloos.
Nummer 15 wankelde naar de deur. De priester volgde hem naar de spreekkamer en zag de glimlach der jonge vrouw, die met het kind in de armen van haar stoel opstond, toen hij binnentrad. Dan keek zij met grote ogen haar man aan.
- Adriana, zei hij, je zult moeten sterk zijn...
Op dit ogenblik ontwaakte en schreide het kind. Hij kreeg het woord niet meer over de lippen want hij zag hoe haar geliefde beeld zich verwijderde en verkleinde. Hij greep naar een houvast en toen hij ontwaakte, wist hij, dat de priester hem en haar was ter hulp gekomen.
Zij stond snikkend over het schreiend kind gebogen. Hij herhaalde met heldere stem haar naam Adriana en sprak woorden waarvan hij zich de zin slechts later herinnerde, na het moeilijke en harde afscheid, dat slechts dragelijk was omdat het onverbiddelijk brusk gebeurde.
| |
| |
Die nacht bracht hij met de priester door en beklom met hem de mysterieuze hoogten der genaden, die het een sterveling mogelijk maken het meest weerzinwekkend vonnis met gelatenheid te aanvaarden.
Nummer 15 zag zijn bruidsjonkers niet meer terug. De cipier had het klaargemaakt pak in de ‘zwarte cel’ weggehaald; op dit ogenblik had de oudste hem de vraag gesteld, welke de cipier met een hoofdknik bevestigde.
Toen de bruidegom de volgende morgen om 5,30 uur naar de plaats der terechtstelling werd geleid, knielden de vier bruidsjonkers in het midden van de cel en de oudste bad met luide en vaste stem:
- Onze Vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw naam... En zoals het feestgeluid plantte ook zijn gebed zich voort in de omliggende cellen.
- Ons toekome uw rijk, uw wil geschiede op aarde zoals in de Hemel... En in al de cellen werd het gebed veelvoudig herhaald.
- En vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren...
En de bruidsjonkers herkenden dan de stem van de bruilofszanger, die het ‘Pie Jesu Domine, dona ei requiem’ aanhief, toen de bruidegom in het verblindend salvo de nieuwe dageraad zag opengaan.
Drie maanden later verlieten de vier bruidsjonkers de ‘zwarte cel’ en gingen dezelfde weg, die de bruidegom hun was voorgegaan en die dezelfde priester hun lichter om gaan maakte. Op de plaats der terechtstelling vernamen zij het geluid niet meer, dat van cel tot cel werd voorgeplant, en in het knetterend viervoudig salvo hoorden zij niet meer het warme, volle geluid van de onbekende mannenstem, die andermaal het ‘Pie Jesu Domine, dona eis requiem’ aanhief.
Het was de stem van de bruiloftszanger Chaliapin.
ALBE.
|
|