den ons ontzonken zijn. Daarom is ‘Der Steppenwolf’ in de eerste plaats een spiegel voor de ziel van den modernen, absoluut vrijgevochten mens. Het ik wordt als het ware geatomiseerd in een onbeperkt aantal vluchtige verschijningsmomenten, zonder enigen band noch houvast. Schrijver schijnt één ogenblik te suggereren alsof dit het laatste stadium is voor het opgaan in het Al (of het Niets?). Merkwaardig is het wel, dat hij tien jaar voor Aldous Huxley dezelfde redding aanwees als deze: namelijk het opgaan in een mystiek zonder dogma, naar Indisch voorbeeld.
Het traktaat van den steppenwolf is het meest substantiele deel van het boek, zuiver de problematiek behandelend, zonder enig litteraire vermomming. Ziehier de voornaamste stellingen. Een kunstenaarsnatuur kan zich niet in een vasten levensvorm vastzetten. Hij is een steppenwolf maar ook een mens. Die twee bestrijden en beloeren elkander onophoudelijk. Daarom is hij innerlijk een verscheurd mens (cfr. Goethe: Zwei Seelen wohnen ach in meiner Brust). Hij steekt diegenen, die hem nakomen of liefhebben, met zijn verscheurdheid aan.
Die innerlijke spanning maakt hem tot een zelfmoordenaar. Niet dat hij de hand aan zichzelf sloeg, alhoewel het besef dat deze nooduitgang bestendig te zijner beschikking bleef, zijn enigste troost en sterkte was. Maar hij beschouwde zijn ik, of beter zijn individuatie, als de oorzaak van al zijn lijden ‘am Leben’. Voor hem was het levensdoel niet meer zoals voor Goethe de harmonische ontwikkeling van alle menselijke mogelijkheden, maar zijn oplossing, zijn ontbinding in God, in het Al.
Van de zelfmoord werd hij misschien voorlopig nog maar alleen afgehouden door de ietwat perverse nieuwsgierigheid te ervaren, hoeveel geestelijk lijden een mens eigenlijk wel kan uitstaan. Maar hij sust zich met de belofte op zijn vijftigste levensjaar aan de bekoring van de zelfmoord toe te geven.
Nu volgt een beschouwing over de polariteit tussen dichter en burger, zoals Menno Ter Braak dat in het Nederlands deed, maar minder laatdunkend en minder kwellend-cerebraal. Het burgerdom, dat volkomen verstarring betekent in vaste vormen, leeft en houdt zich in stand, dank zij de steppenwolven. Het ideaal van den burger is het in standhouden van zijn ik. Hij probeert den gulden middenweg te vinden tussen de heilige en de levensgenieter. Dit gelukt hem ten koste van zijn levensintensiteit. In plaats van intensiteit bereikt hij zijn instandhouding, in plaats van God bereikt hij de vrede van het gemoed, in plaats van wellust behagen, in plaats van gloed, een aangename temperatuur. Alle hoog opgedreven verindividualisering vernietigt het ik, zowel bij den heilige als bij den roekelozen genotmens. De meeste intellectuelen en kunstenaars verachten het burgerdom, maar behoren er toe en helpen het in stand houden om zelf te kunnen leven.
Wanneer de geest van den Steppenwolf in het lijden sterk en elastisch is geworden, vindt hij een rijk waar hij zich verzoenen kan met het leven: de humor. Alhoewel de echte burger geen humor begrijpt, is de humor in zekeren zin burgerlijk. De humor alleen maakt het den Steppenwolf mogelijk in de wereld