Golfslag. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Verzen. I. De vluchtigheid van dit bestaan doet zij nog vluchtiger wezen, doordat zij de bloemen vergeet die zij bezig is samen te lezen. Haar handen zijn ver van haar hart. En ik ben alleen die dat weet. II. Ik ken haar zoals de spiegels die elkander oneindig doorzien, Maar het diepste dat ziet men niet; Haar heidense lust en het branden waarmee zij de toetsen ontstelt, En haar slaap waarin zij nog wakker wondre verhalen vertelt. III. Het enigst juweel dat zij zien laat zijn haar handen in haar schoot; Een kostelijk vrouwensieraad. Die vingeren hebben de vormen die in 't oerwoud, op honderd jaar maar één keer verblindend bloeien vlekkeloos, vol gevaar. IV. Men kan haar nimmer beminnen, zij is als de castagnet, die uw bloed en uw borst van binnen in bittere vlammen zet. Zij danst om uw hart en verdwijnt En slaapt in een ander bed. [pagina 3] [p. 3] V. De anderen hebben vree in hun vlees, het slaapt als een wit kasteel. Maar iedere vezel van haar is het huis van een geest die loopt heen en weer. En van al die kleine vlammen komt één vuur dat alles verteert. VI. De tijger ligt diep in haar hart geborgen De duif nestelt in hare schoot. Al die haar zagen dansen vanmorgen vinden haar 's avonds dood. Het paard woont in haar lenig lijf Een kat sluimert in hare schoot. De nauwe deur gaat open maar daarachter wacht de dood. VII. Ik heb mijn vader verlaten om alleen naar Rome te gaan; Was Rome meer waard dan mijn vader? Ach, ik zal ook Rome verlaten om nergens meer henen te gaan, want een mens is als een dood blad in de herfst; een vredeloos bestaan. Anne OSTROV. Vorige Volgende