Golfslag. Jaargang 1(1946-1947)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 371] [p. 371] .....en Wederwoord. De gevangene. Waarom zou ik den dood verzoeken als een troost nu moordenaars zich dronken rechten om den toast te brengen, mij die 't leven nooit zoo lieflijk zag en nooit zoo wonderbaar kon bidden met een lach? Vandaag is 't Zaterdag, nietwaar? Ik weet het goed en dit besef maakt allen dwazen weemoed zoet, zoo zoet als 't late licht dat nu mijn cel beroert en mij met goeden, gouden glans te ruste voert. Kon 'k éénmaal nog, alleen, doorheen de gaarden gaan, tusschen de boomen als een boom verloren staan en schouwen in de verten van dit lage land en wuiven naar de lente met mijn witte hand, die wit is als de kalkmuur langs den traliekant. Wellicht zal 'k óók het plotse gloeien zien, den brand die woest en wijd uit heide en duinen Noordwaarts schiet zooals hij vroeger vaak zijn stoutsten droom verried. 'k Zal óp dan springen en mijn lijf één roode vlam, mijn hart een vaste vuist, mijn borst den breeden dam waartegen haat en waan geremd en machtloos staan - en uit mijn oogen zullen vreemde vonken slaan. Maar hoog zal stijgen boven al dit stoer rumoer: ‘Vooruit! De liefde, mensch, de Liefde staat aan 't roer.’ Ivo MICHIELS. Uit: Dààr tegenover. Eerste bundel uit de reeks Mens en Muze. Vorige Volgende