| |
| |
| |
Persoverzicht. Uitgeknipt en gecommenteerd door Adriaan de Roover.
Vlaanderen herinnert zich nog de nijdassigheid waarmee Toussaint van Boelare in de roemloos gestorven Faun zijn jalousie op Felix Timmermans luchtte. Er bestaat nu eenmaal een te groot verschil tussen de kunstenaar met internationale populariteit en de Brusselse tafelaar met de roem van ongelezen novellist. Schelden en lasteren zijn vrij gemakkelijke manieren om zijn amechtige woede te luchten. Van Boelare heeft zich tot zulke praktijken verlaagd - als van verlaging kan gesproken worden - hierbij wellicht vergetend dat zijn eigenhands proza - zonder schelden of lasteren - met enkele critische lijnen hopeloos kan gedeclasseerd worden.
Nadat Golfslag en Rommelpot reeds maanden de rol van Toussaint hadden gehekeld, nam ook Albert Westerlinck in Dietsche Warande en Belfort, met het nodige gezag, stelling tegen de ‘kleininquisiteur Ferdinand V. Toussaint van Boelare’, wiens figuur aan ‘de somberste dagen van de nazi-bezetting’ herinneren doet. Westerlinck sloot zijn betoog met de paranese: ‘Indien wij ons land over enkele jaren tot een onbewoonbare Balkan willen omscheppen, dan moesten wij allen zijn (Toussaint) voorbeeld volgen.
Inmiddels is Timmermans gestorven. Twee dagen nà zijn dood reed TOUSSAINT VAN BOELARE nog eens te paard. Schaamteloos velde hij zijn speer in PAROOL van 26 Januari 1947. (Laat ons niet aan Christus denken die ook doorstoken werd): ‘Iets uitvoeriger dan thans heb ik geschreven dat de grote faam van Timmermans dagtekent van en is gegroeid met het sociaal-socialisme en nazisme en teniet zal gaan met datzelfde nazisme of sociaal-socialisme. Dat was, is en blijft mijn standpunt. Wat werpt de heer Westerlinck mij tussen de voeten? Hij betoogt in hoofdzaak dat die stommiteit van mij te wijten is aan mijn gebrek aan kennis van data en aan het feit dat ik geen kennis heb genomen van gunstige artikels in het buitenland over die werken van Timmermans verschenen. Laten wij bij de zaak blijven en zeggen, dat de datum waarop een werk van de pers komt, daarom niet de datum is waarop dat werk tot bekendheid komt en de lezers vindt, die er hun gading in zullen vinden. Zeker, van Timmermans is in Duitse vertaling uitgegeven, vooraleer het nazisme aan het bewind kwam. Maar de nationaalsocialistische propaganda heeft het werk van Timmermans, waarin het nazisme zichzelf weerspiegeld zag, in haar methodisch geweld opgenomen. En het zozeer onder de nazistische volkselementen, buiten de grenzen zelfs van het Derde Rijk heeft verspreid, dat Goebbels heeft kunnen uitschreeuwen dat, na Goethe, Timmermans de grootste schrijver ter wereld was. Laat ik mij niet aan data storen; maar ook werk van Guido Gezelle, van Streuvels, van Herman Teirlinck, van Karel van de Woestijne, van Vermeylen werd vóór het nazisme, in Duitse vertaling uitgegeven. En wie zal,
| |
| |
hoe wetenschappelijk hij ook is aangelegd, staande durven houden, dat die vijf Vlaamse schrijvers de minderen zijn van Felix Timmermans? Van hen heeft Goebbels nochtans niet de lof uitgebazuind. Waarom Timmermans dan wel? Omdat immers zijn werk van hogerhand werd beschermd en opgedrongen, niet alleen in het Reich, maar ook in de streken, die de nazi's hadden overweldigd en in hun greep hadden.
Passus 2 uit hetzelfde artikel:
Ikzelf heb, wat de heer Westerlinck zo kies was niet in herinnering te brengen, vrij gunstig over sommig werk van de Fee geschreven en die stukken kan men in mijn drieledig ‘Scheepsjournaal’ terugvinden; maar hoe onwetenschappelijk en zelfs stom ben ik, toch weet ik dat alle oordeelen en standpunten voortdurend aan een zekere evolutie zijn gebonden (naargelang de wind staat) en b.v. Marnix Gijsen zijn laatste oordeel (versta: le jugement dernier) over Timmermans nog niet heeft uitgesproken. Het zou me ten zeerste verbazen, indien hij het voor Timmermans' kunst opnam. (Inderdaad) Ten anderen hebben, voor zover ik weet, Vermeylen en Marnix Gijsen (De uitvinders van het Vlaams genie) hun oordeel alleen te kennen gegeven in geschiedkundige studies over de Nederlandse literatuur waarin de auteurs steeds den middelweg zoeken te bewandelen. (Kwestie van op tijd te kunnen evolueren) Dat Albert Westerlinck, na Goebbels, Timmermans houdt voor het grootste Germaanse genie na Goethe, ik kan er niet aan doen en ik zal hem niet volgen. Ik blijf bij mijn standpunt. (En wij bij het onze)
Het is intussen wel interessant, nu de namen van Vermeylen, Van Boelare en Timmermans genoemd zijn, even enkele fragmenten te lezen van een auteur, die naast Van Boelare in de redactie van het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift zetelt. Wij bedoelen MAURICE GILLIAMS. In HET HANDELSBLAD van 10 Februari j.l. schreef Gilliams, die toch niet als een Van Boelare-vreter kan beschouwd worden, o.m. het volgende: Vóór 1914, toen de losse hoofdstukken van Timmermans' Pallieter, in het Hollandsche tijdschrift De Gids verschenen, brachten ze voor de beproefde literatuur-kenner Toussaint telkens een nieuwe vreugde ze te mogen lezen. Toen kwam de oorlog. En plotseling, midden in de damp van kruit en bloed, was Pallieter volgens hem inderdaad een uiting van de meest spontane, van de gaafste levensvreugde, van een dionysische levensverrukking. In die dagen van 1916, toen Pallieter in boekvorm het licht zag en allen, jongen en ouden, armen en rijken er gretig naar grepen om het werk te lezen: toen haalde Toussaint dankbaar de woorden aan van de gezaghebbende criticus Willem Kloos, om er zijn eigen bewondering mede te staven. En Kloos' en Toussaint's bewondering betrof niet enkel Pallieter, doch eveneens een werk zoals Het Kindeke Jezus in Vlaanderen. Achter in de eerste uitgaaf van De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntjen schreef Toussaint een commercieel-litteraire aanbeveling voor 't werkje: nl. dat Felix Timmermans door een gansch eigen, gansch bijzonder frisch-zuiver geluid zich onderscheiden had van de andere Vlaamsche auteurs. Sindsdien heeft Toussaint zijn
| |
| |
meening grondig herzien. Zijn huidige appreciatie van Timmermans' werk wordt beïnvloed, wordt hem ingegeven door bedenkingen over verschillen van gezindheid tusschen hem en Timmermans; deze laatsten liggen totaal buiten het genieten of waardeeren van de litteraire, menschelijk kwaliteiten die de Liersche meester in zijn oeuvre heeft tentoongespreid. Om zijn huidige appreciatie, zijn huidige vreugdeloosheid te staven wacht hij thans op de terugkeer van Marnix Gijsen in het vaderland, te oordeelen naar zijn onbesuisd artikel in het weekblad Parool? Zijn nieuwe zienswijze is dus niet geboren uit eigen en diepe overwegingen, uit een zg. evolutie van zijn menschelijke behoeften. Want de eigen en diepe overwegingen storen zich niet aan andermans meening en de evolutie van de menschelijke behoeften moet psychologisch verantwoord en te merken zijn, laat ons zeggen: in het eigen werk van Toussaint. Critisch gezien zijn er dus geen litteraire, noch menschelijke gronden te bespeuren waarom Toussaint zoo bitter en klein, zoo grimmig en oud als de vervolger van Felix Timmermans opdaagt.
Ik durf als volgt mijn meening uitspreken: dat Toussaint, toen hij in 1918 zijn goedkeuring schonk aan de publicatie van ‘Symforosa’ niet rechtzinnig zijn meening uitsprak. Hij heeft Timmermans' kunst nooit au sérieux genomen, daar was hij zelf te schraal en te intellectualistisch combineerend voor in zijn eigen werk. Waarom dan schreef hij achter in de eerste uitgaaf van ‘Symforosa’ een lovend stukje over de jonge artist en zijn werk? zal men zich afvragen. Eenvoudig hierom: er bestaat zooiets als een litteraire kanker, een litteraire strategie. En men mag geen gelegenheid laten voorbijgaan om zijn eigen reputatie te soigneeren, ook niet door het schrijven van dingen die men in de grond van zijn hart geenszins meent. Er bestaat zooiets als de litteraire actualiteit, waardoor men zijn eigen naam naar believen dikwerf gedrukt krijgt. Het attest, door Toussaint afgeleverd bij de eerste druk van ‘Symforosa’ is een valsch stuk, zooals trouwens bij iedere jonge nieuwe verschijning in de literatuur door vele recensenten onoprechte stukken geleverd worden, om er de rust en faam in hun ouden dag mede te verzekeren. Die praktijken maken ons klein, suf en belachelijk. Want het critisch argument waar Toussaint het proza van Timmermans ‘thans’ mede afwijst, nl. dat hij dit proza ‘dun’ vindt zondermeer, is niet steekhoudend In een spijtig, onbewaakt oogenblik heeft Toussaint het proza van Felix Timmermans ‘dun’ genoemd; met even ongemotiveerde drift had hij kunnen zeggen, dat wij Timmermans' proza voortaan ‘vet’ moeten vinden Wat sommigen dwars zit en waar trouwens al de herrie om Felix Timmermans door ontstond, het is zijn succes in het buitenland. Ja, zijn boeken waren eews een zeer geprezen export-artikel. Helaas kunnen wij hetzelfde van maar weinig Vlaamsche litteraire werken zeggen. En met de hand op het hart getuigen we: het werk van Vlaamsche auteurs stelde in vertaling, meestal schromelijk teleur. Lag het aan het geleverde vertaalwerk zelf? Zelden! Door het scherm van een vreemd idioom waargenomen, komt de onbeduidendheid van de Vlaamsche litera-
| |
| |
tuur beter uit. De z.g. volksche lezer in het buitenland is aan beter, dieper, gaver gedachte en gevoelde boeken gewoon, en waarvan de techniek voorzeker beter verzorgd is. De z.g. buitenlandsche elite heeft het al erger hooren donderen dan in de verdienstelijke boeken van Vermeylen en Toussaint, maakt u geen illusies, heeren met de zware hersens. En dat het zeer eigene, het echt doorleefde van Felix Timmermans het haalde, wat betreft belangstelling en roem: het verwondert de Vlamingen niet, die het werk van bepaalde eigen auteurs ter zijde schuiven, omdat het onwaarschijnlijk gemaniëreerd en menschelijk absoluut geen drang, geen nood om te bestaan vertoont.
Aldus neemt Maurice Gilliams even het prozawerk door dat in Vlaanderen de laatste halve eeuw opgeld maakte. Vermeylen komt vrij gehavend uit de slag.
Ik geef toe: de brave Felix heeft zich al eens laten gaan, zich al eens z.g. ‘verschreven’, wat we allen doen in het ernstige en het boertige. Zooals ik reeds op zijn uitvaart zegde: wij, artisten, willen beoordeeld worden naar onze beste momenten, omdat wij daarin verschijnen aan het oog van de wereld met onze hoogste overwinningen en met onze diepste nederlagen, met het volste besef dat we niet méér en niet minder konden beleven en omvatten op aarde. Toen men er meende alles van te weten, toen het jonge en het nieuwe niet meer verraste in het werk van Timmermans, heeft men de uitstekende momenten in zijn oeuvre vergeten voor de minder belangrijke. En al zijn verdiensten heeft men dan plotseling trachten te verdonkermanen met de losse meening dat hij toch maar een schrijver van z.g. volksboeken was.
Het archaïsme - in ‘Pallieter’, in ‘Het Kindeke Jezus in Vlaanderen’, in ‘Symforosa’, in ‘Boerenpsalm’ - blijkt men verkeerd begrepen of zelfs niet opgemerkt te hebben. Zijn de genoemde werken ‘volksboeken’? Ik betwijfel het zeer, want dan is men blind gebleven voor de diepere zin, voor de niet zoo eenvoudige of oppervlakkige inhoud, die, gerijpt en gelouterd, zich menschelijk weldadig en steeds wonnig vertoont. Een auteur als August Vermeylen in zijn ‘Wandelende Jood’, heeft zich met noeste vlijt er op toegelegd om het volksche element in zijn schriftuur te betrekken; Herman Teirlinck heeft in zijn ‘Johan Doxa’ niet anders gedaan. En wie deinst er niet van terug om Vermeylen en Teirlinck, schrijvers van volksboeken te heeten. Het menschelijk probleem in ‘De Wandelende Jood’, in ‘Johan Doxa’ is niet interessanter dan het menschelijk probleem in ‘Boerenpsalm’. De uitwerking er van is bij Vermeylen een mislukking...
Karel van de Woestijne in zijn ‘Boer die sterft’ is niet anders te werk gegaan. Doch in Timmermans' Boerenpsalm werken de ethische machten a.h.w. de zware grond omhoog, waar men in ‘De Boer die sterft’ enkel zeer geslaagde beschrijvingen van zintuigelijke indrukken en stemmingen aantreft, laat het ons alsjeblieft durven zeggen...
Timmermans heeft het Brabantsch, als bruikbare taal in de literatuur, opnieuw en op geheel eigen wijze, gevoelig gemaakt; zooals Karel van de Woestijne voor de Gentsche sprake en Stijn Streuvels
| |
| |
voor het West-Vlaamsch heeft gedaan. Dit is op zichzelf reeds een verdienste, die men bij geen enkel Hollandsch auteur aantreft, hoewel er benoorden de Moerdijk ook niet eenvormig hetzelfde Nederlandsch geschreven wordt.
Tot hier Maurice Gilliams in zijn belangrijk artikel; het zal alleszins opzien baren dat de ‘stille man voor het Venster’, zo oprecht combattief op de ruiten van het Brusselse literatuurpaviljoen tikt. In ieder geval zal er nog een hartig woordje in de N.V.T. Redactie gezegd worden, nu vader Vermeylen en opvolger, door een ‘gewoon’ redactielid op hun plaats werden gezet. Hopelijk trekt Gilliams de konsekwentie verder door. De woorden die hij bij de lijkbaar van Timmermans uitsprak, die koude wintermorgen, mogen geen oratorisch gelegenheidswerk blijven:
‘Gij waart een artist.
Het kunstenaarschap veronderstelt: een doorloopende bekentenis van het menschelijk verlangen, van het menschelijk pogen, kunnen en zijn. Men zegt: ge waart een verdienstelijk volksschrijver van toch maar folkloristisch getinte verhalen. Mag ik ‘men’ in de rede vallen en er op wijzen, dat hij zich in de wezenlijke waarde van uw persoon vergist?...
In den grond waart gij, Felix Timmermans, een wonnig hart; gij waart een gerijpte ziel, die als maar weinigen naar de koestering van de Christen middeleeuwen reikhalsde. Ook gij zocht en hoopte te vinden het ‘sloterken van het licht’. Daarbij zijt ge kunnen blijven het altoos nederige, aan zijn taak verslaafde en gewillige kind. Uw meester Ruusbroec was en deed niet anders, in een hooge sublieme zin. Heeft men u reeds nù voldoende begrepen? Ik geloof het niet. Willem Kloos, de prachtige en onvergetelijke, noemde u vele jaren geleden: een classiek auteur. Doch dit classiek zijn beteekende voor ons, Vlamingen, nog wat anders dan de criticus er om uw litteraire verdiensten op het oog mede had. Wij dachten aan uw Vlaamsche eigenschappen, die, ik zeide het reeds in het licht van de middeleeuwsche mystiek hun volle wasdom zochten te bereiken. En ik beweer in het geheel niet, dat gij een mysticus waart; doch het teederste en innigste deeltje van uw wezen verlangde er naar te verblijven in de sfeer waar de vrome mensch zich best op de eeuwige dingen kan bezinnen. In uw beste bladzijden, waarde vriend, bestond het aardsche altijd met het hemelsche als achtergrond. Daarin heeft men u miskend, en ook uw bewonderaars waren het er niet altijd over eens. En de kwade duiveltjes blazen op hun pijpen: dat ge toch maar een schrijver van z.g. ‘dun proza’ waart. Maar die aldus denken zijn niet alleen niet vatbaar, niet gevoelig voor de beelden die gij geschapen hebt van de menschelijke sjofelheid en gebrokenheid in den onherbergzamen winter van het leven...
Door onze rouw om u, - wij die om uw heengaan rouwen kùnnen en rouwen dùrven, - Felix Timmermans, zijt ge voortaan alleen de ónze geworden, en gij behoort niet aan de anderen meer toe, die niet beseffen zouden wat we aan u verloren hebben in deze kommervolle tijd... Bij mijn vaarwel wilde ik dit nochtans niet vergeten, o gij vrije kunstenaar: de bezinning op de eeuwige dingen
| |
| |
die in uw werk ligt tentoongespreid, hebt gij niet te danken aan de tusschenkomst van de tyrannen...
Leopold-Maximiliaan-Felix Timmermans, brave ketter: onze rouw is een fiere rouw om u, in dit land, in deze zorgenvolle tijd. Dichter bij de genade Gods: onze rouw is een nederige rouw om u, omdat gij zooals alle menschen van goede wil nederig waart. Vaarwel....
Met LODE BAEKELMANS, heeft RADIO BRUSSEL, wonder boven wonder, een gelukkige keuze gedaan, om als tolk te dienen voor de droefheid die ieder oprechte Vlaming bij het verscheiden van Timmermans op het hart viel. Baekelmans' woorden vormden zowat alles wat Radio Brussel nodig achtte om over Timmermans te zeggen. Een liefelijke filmster als Grace Moore kreeg heel wat meer radio-exaltaties bij haar verscheiden dan onze grote Fé. De oprechtheid van Baekelmans' radiorede vergoedt echter gedeeltelijk de tekortkomingen van de B.N.R.O.
Heden werd Timmermans ten grave gedragen.
Komen en gaan: Ik heb een briefje bewaard van den zestienjarigen Timmermans, ik heb ‘Pallieter’ bij zijn verschijning welkom in Vlaanderen geheeten, zijn lezingen vaak ingeleid en mij verheugd in zijn groeienden bijval.
En nu ik hier een laatste vaarwel moet uitspreken, heb ik mijn geweten doorschouwd en blij erkend, dat ik hem nooit als kunstenaar te kort gedaan en onze beproefde vriendschap nooit geschonden heb. In goede en in kwade dagen is onze verhouding eenvoudig en hartelijk gebleven. Timmermans is tot eigen verwondering de meest populaire en gevierde auteur geworden, maar de argelooze en haast schuwe man is de roem nooit naar het hoofd gestegen. Hij wist wat hij waard was en gunde ook het licht van de zon gaarne aan zijn collega's. Nooit heb ik Timmermans, ook niet wanneer hij leed onder litteraire boosaardigheid, een scherp of ontstemd woord over zijn beoordeelaar weten uitspreken.
Want Timmermans was goed en mild van natuur.
Hier ligt de basis van zijn verbeelding en van zijn kunst. Mensch en kunstenaar zijn, zooals bij de besten van alle tijden, niet te scheiden. Van wat boos is of leelijk zal hij zich afwenden. Van 1917, toen ‘Pallieter’ verscheen, heeft hij de lezers hier en in het buitenland, bekoord door zijn menschelijke liefde en den gulden glans van zijn edel en kinderlijk gemoed. Elk boek was als een schoone vrucht nu iets meer dan iets min door de zon gekleurd.... Vóór jaren bij een viering heb ik eens gezegd, aan het einde van een toespraak: ‘In den boomgaard van Felix wast er ooft, dat zijn voorkeur heeft en groeit er fruit dat zijn smaak niet wekt. Maar mijn bewondering gaat naar heel den boomgaard, doorzeefd van zon en schaduw, dragend een kroon van groen, bloesem en vruchten.’ Het is slechts wanneer wij stil in het graf liggen, dat men ons eindelijk beoordeelt naar wat wij naar best vermogen hebben geleverd. En wat Timmermans heeft nagelaten zal meer dan een geslacht in Noord en Zuid een vreugde zijn. Bij de dood komt verteedering en wordt de waarde herzien, dan pas komt er evenwicht in de waardeering. De populariteit ontstemt niet meer, de buitenlandsche waardeering, vertalingen in zeventien talen,
| |
| |
wekken morgen wellicht nationalen trots. Het Publiek herleest, ontdekt nieuwe uitzichten, de critici van morgen zullen op afstand van een beter inzicht getuigen. Wat den mensch aanhing wordt vergeten en een nieuw aureool glanst rond zijn naam. Maar dan is de schrijver dood en begraven.
Wie in Timmermans de heimatschrijver bij uitstek heeft gezien en hem zijn folkloristische inslag heeft verweten, zal misschien nog tot de conclusie moeten komen dat het typisch, eigenaardig Vlaamsche levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn voor het Europeesch publiek dat hij wist te verwerven.
In de reeks werken van Timmermans zullen ons blijven verheugen ‘Pallieter’, ‘De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa begijntje’, ‘Boerenpsalm’, de korte vertellingen en het tooneelwerk dat nog steeds de planken houdt. Gekluisterd aan zijn ziekbed, niet meer in staat te teekenen of te schrijven, is hij diep in zijn eigen ziel gaan delven. In de stille huiskamer waar zijn bed stond, alleen met vrouw en kinderen, is de muze hem genadig geweest. Van de wereld had hij afstand gedaan en zoo vermocht hij die enkele, zeer schoone en doorleefde gedichten te schrijven, die zijn vrienden hebben laten drukken.
Er hangt een waas van weemoed rond het schoone leven van den kunstenaar, die het Vlaamsche leven en de Vlaamsche ziel, naar eigen inzicht, met kleur en liefde voor het leven, heeft kunnen vertolken.
Ik vergeet nimmer een reis in het Noorden waar ik in elken boekwinkel Timmermans in vertaling aantrof. Zoo verdwijnt met hem de nobele gezant van onze literatuur die voor het buitenland het wezen van Vlaanderen hielp vertolken, aspecten van ons wezen en de schoonheid van het landschap beschreef, die voor vreemden en landgenooten onvergetelijk zullen zijn. Timmermans, de schoone verteller en gulle mensch, is heengegaan.
Ook deze woorden zullen bij Toussaint in geen goede aarde vallen, temeer daar Baekelmans zelf reeds eerder gebanbliksemd werd.
Buiten Gilliams en Baekelmans sprak ook PROF. DR. J. VAN MIERLO S.J.; het kan binnenkort wellicht zijn nut hebben ook deze rede nog eens in herinnering te brengen. Prof. Dr. Van Mierlo schetste het blazoen waaronder Felix Timmermans begraven werd als volgt:
Ik weet niet waarom die aanhef van dit doodsbericht met de nadruk op Vrijdag, met dit eerevoorziterschap der Scriptores Catholici voorop, mij zoo getroffen heeft als een laatste belijdenis van geloof (Ons trof het vooral dat de Scriptores Catholici niet eens vertegenwoordigd was). Ja, Felix Timmermans was lid van de Kon. Vlaamsche Academie. Hij werd dit zoo vroeg, omdat zijn naam als schrijver zich toen reeds opdrong. Hij was door de meest vooraanstaande critici uit dien tijd, niet het minst door zijn trouwen vriend en bewonderaar August Vermeylen om strijd gevierd om de boodschap van frisch, opgewekt, gul en blij nieuw leven, die hij in onze letteren bracht. En reeds toen was zijn naam ver
| |
| |
buiten onze grenzen bekend en werd zijn oeuvre vertaald, niet alleen in het Duitsch, maar ook in het Fransch, het Engelsch, zooals het weldra de wereldliteratuur zal veroveren... Maar hij was ook lid van de Scriptores Catholici. Een der eerste leden zelfs van bij de stichting. Hij werd er de eerste Vlaamsche voorzitter van. Hij die, wars van allen uitwendigen praal, zoo ongaarne op den voorgrond trad, en er zoo tegen opzag in openbare vergaderingen te verschijnen, om er eenige leiding aan te nemen, had het toch op prijs gesteld zijn naam als katholiek geloovig schrijver gestand te doen en zijn aangeboren schroomvalligheid overwonnen, om het bestuurdersschap van dit tweetalig vennootschap aan te durven... De beproeving heeft zijn ziel slechts gesterkt en gelouterd. Zij viel zwaar op hem. Hij heeft er diep onder geleden. Maar hij heeft ze gedragen als een groot christen, met christelijke onderwerping aan Gods heiligen wil en met een christelijk vertrouwen op Zijn goedheid. Met christelijke naastenliefde ook, die geen haat of geen bitterheid kende.
Merkwaardig om volgen, zijn ook de reacties der verschillende dagbladen geweest om den dood van Felix Timmermans aan te kondigen. Er is heel wat journalistieke woordacrobatie bij te pas gekomen, waarbij de ene zich wat gelukkiger uit den slag kon trekken dan de andere. Het In memoriam van HUBERT LAMPO, de zuigeling van Toussaint, in de VOLKSGAZET was een grof staaltje van rode tactloosheid (elders in dit nummer wordt op dit artikel van H.L. gereageerd). Alles bij elkaar, nu Timmermans gestorven is, mag Pallieter ook wel een plaatsje gegund worden naast Helène Defraye. (Vader Van Boelare zegt anders dat Pallieter een ‘onvergetelijk’ boek is)
REIMOND HERREMAN, die nog steeds niet vergeet te leven, stond in PAROOL van 2 Febr. 1947 voor de lastige taak om Felix Timmermans te herdenken en op de meest deftige wijze voorgoed te begraven.
Herreman begint aldus: Hadden de Duitsers tijdens de bezetting niet een zo luidruchig gebruik gemaakt van zijn naam en van zijn persoon, dan zou zijn overlijden ongetwijfeld in Vlaanderen en in Nederland tot heel wat uitvoeriger necrologische artikelen aanleiding hebben gegeven. De laatste malen, dat ik hem ontmoette, kreeg ik den indruk van een gewillig man, die zich in politieke aangelegenheden nogal gemakkelijk liet meetronen, maar die verder zonder bitsigheid was en ook niemand enig kwaad toewenste. Het is niet mijn zaak over het nabije verleden te rechten, doch ik wilde hier slechts van een menselijk standpunt uit, getuigen, dat Timmermans met meer dan één Vlaams literator, die het gezag van de bezetter min of meer graag aanvaard hebben, naar mijn weten niet behoorde tot de categorie van de aanklagers, de verklikkers of de vervolgers.
Na deze lapidaire aanslag, geeft Reimond Herreman een panoramatisch overzicht van wat de critici over de verschillende werken van Timmermans in de loop der jaren schreven:
Alvorens ik een vluchtig beeld van dit ‘algemeen’ oordeel, van dit critisch ‘gemiddelde’ ophang, zou ik er toch even willen
| |
| |
op wijzen, dat Timmermans nooit zoveel ophef zou gemaakt hebben in de litteraire wereld, indien hij was voortgegaan in de trant van zijn debuut. De ‘Begijnhof-Sproken’, die hij schreef in samenwerking met Anton Thiry (1910), en zelfs ‘De zeer schoone Uren van juffrouw Symforosa, Begijntje’ (1918), zouden nooit meer dan tot de zo snel vergeten als vriendelijk bejegende producten hebben behoord, indien niet ‘Pallieter’ (1916) hun auteur met één ruk uit de bent van de vele brave schrijvers had omhooggetild...
Toussaint van Boelare noemt ‘Pallieter’ het ‘onvergetelijke boek’, en als hij de volgende werken van Timmermans hekelt, is het steeds met een verwijzing naar ‘Pallieter’ als naar een model voor Timmermans zelf. (Vergelijk deze zin eens met wat Gilliams in het Handelsblad schreef)
Aldus zou toch aan de hand van wat zijn tijdgenoten over hem schreven reeds een poging kunnen ondernomen worden om een beeld van Timmermans in de toekomst te projecteren als de schrijver van vooral Palieter en Boerenpsalm en een paar intiemere werken als Het Kindeken Jezus en het korte verhaal Symforosa. Na de bevrijding, die hem ineens in de afzondering wierp, schreef Timmermans ook gedichten, die van een bezinning en een zelfinkeer getuigden, welke als het ware aansloten bij zijn allereerste en eerder somber gestemde geschriften, en de kring sloten van een rumoerig en bewogen leven, waarin de Fee, zoals de bekenden hem noemden, rond en rondborstig rondwandelde, met het geheim dat ieder mens, dieper dan wat hij uitspreekt, verbergt.
Een laatste afscheidsgroet acht Reimond Herreman wellicht niet nodig; die is in zijn pen blijven steken.
In ‘HET VOLK’ van 2 Febr. 1947 schreef ANDRE DEMEDTS: Timmermans is overleden vóór zijn taak was volbracht en het verdriet, hem door sommigen berokkend, was overgroeid. 'T PALLIETERKE drukte deze gedachte veel plastischer uit, schrijvend:
Men zegt dat hij stierf aan een hartziekte.
Hartziekten zijn kurieuze dingen. Ge kunt daar in geven en nemen.
De man met het zieke hart kan er wat aan geven en nemen. En ook andere menschen kunnen dat.
Velen zullen denken dat de Fee vermoord werd.
Ze zullen voorloopig nog niet zeggen door wiè.
Dat zal later allemaal wel gezegd worden.
Om verder te gaan met het artikel van Demedts in Het Volk. Na een chronologisch relaas van Timmermans' leven en werk klinkt het slot aldus:
Gezien in het geheel van de wereldletterkunde was hij een kind van zijn tijd; een naturalist die zich van het pessimisme had bevrijd; een vitalistisch verheerlijker van het schaduwlooze leven en een impressionist met mystische bevliegingen. Zijn afwijking van den algemeen Europeeschen geest, dankte hij aan zijn Vlaamschen aard: aan zijn geloof en zijn pratte zinnelijkheid, aan die mengeling van eenigszins rauwen realiteitszin, van jool en baldadigheid met een sluwe menschenkennis, oprechte bewondering voor
| |
| |
het natuurlijke leven en kinderlijk teedere godsdienstigheid. Daardoor verdiende hij zijn schoonsten titel: de meester van de atmosfeer. Een deel van zijn werk zal slechts een kunsthistorische waarde behouden; maar zijn sterkste verhalen zullen wij met trots en liefde bewaren, omdat zij tot den erfschat van ons volk behooren.
DE SPECTATOR wijdt aan het hele Timmermansgeval anderhalf kolommetje. C. BITTREMIEUX gaat bij het doodsbed op zoek naar motieven om het ‘vacantie-achtige’ van Timmermans' werk te kunnen staven:
Timmermans zèlf was een best-seller, men las niet alleen zijn boeken, men las hèm (men leest daarentegen niet Margaret Mitchell of Kathleen Windsor, men leest Gone with the wind en For ever Amber).
Al wat Timmermans geschreven heeft is ‘idylle’ te noemen, zegt Bittremieux, aldus elke diepte aan Timmermans' werk ontkennend.
Ook een roman als Boerenpsalm is een idylle. De critiek heeft naar aanleiding van dit werk, waarin Timmermans zich ongetwijfeld in groote mate vernieuwd heeft, veel groote woorden losgelaten die) meestal cirkelden rond het thema van den ‘eeuwigen boer’ en van den ‘werkelijken boer’. Nu is Wortel noch een eeuwige boer noch een werkelijke boer, zooals Pallieter noch de eeuwige noch de werkelijke zinnemensch is. Wortel is per slot van rekening een idyllische boer.
Niettemin sluit Bittremieux zijn artikel met volgende zalvende woorden:
De waarde van Timmermans ligt ongetwijfeld in het feit dat hij, in zijn beste oogenblikken, zijn idyllen met een verbluffend talent heeft waargemaakt. De reden van zijn succes is misschien voor een deel in het ‘vacantie-karakter’ van zijn werk te zoeken; het spreekt echter vanzelf dat het talent waarmee dit karakter werd uitgebaat de groote verantwoordelijke is. De vacantieuren bij Timmenrmans doorgebracht zijn van een onontkoombare charme, van een verbazende originaliteit. Daarover is alles gezegd. Het moge dan ook volstaan het hier tot slot, over het graf heen, alleen maar eens te herhalen, met spijt en dankbaarheid.
Het franstalig LE PHARE stak, voor de gelegenheid, zijn licht op bij dat andere grote lichtpunt onzer letteren Fr. Closset en schreef:
Timmermans est surtout un descriptif, un miniaturiste. C'est un écrivain populaire, folklorique. Il sait être naturel et direct. Par contre, il est souvent superficiel. Ce n'est pas un romancier, c'est un illustrateur, et, comme tel, il joue un rôle assez restreint dans l'évolution de nos lettres.
Intussen kondigde ‘HET VOLK’ van Felix Timmermans, ‘qui joue un rôle assez restreint’, volgende nieuwigheden aan; deze mogen gevoegd worden bij zijn in 17 talen uitgegeven werk:
In den loop der laatste maanden waren nieuwe vertalingen in het Engelsch, het Spaansch en het Zweedsch van Timmermans' werken aangekondigd. Een luxe-editie van zijn Breughel in het Italiaansch is in voorbereiding. Op den avond vóór zijn overlijden
| |
| |
werd te Bern in Zwitserland het tooneelstuk Kerstmispater van hem opgevoerd met een aanzienlijk succes.
De vooravond van zijn overlijden... HET HANDELSBLAD verhaalt de laatste uren van den meester als volgt: Reeds jaren leed Timmermans aan een zware hartziekte, welke zich de laatste maanden voortdurend in crisissen openbaarde. De minste beweging, de minste gemoedsaandoening deed hem pijn(!). Hij moest rusten... Donderdagavond kreeg hij een nieuwe crisis. De dokter werd ontboden en de Z.E. Pater Mercelis O.P., diende hem de laatste heilige sacramenten toe. Dit was niet de eerste maal en ook thans ging de crisis over. En Timmermans was weer rustig. Rond één uur Vrijdagmorgen werd zijn ademhaling moeilijker... Zijn dochter Clara liep nogmaals naar den dokter. Het was reeds te laat. Felix Timmermans was heel zacht in de armen zijner jongste dochter Tonet voor altijd ter ruste gegaan...
In de NIEUWE STANDAARD van 26 Jan. 1947 werden volgende regels ter meditatie aangeboden:
(Timmermans) geestelijk vaderland heeft geen grenzen... Een groot kunstenaar schept een nieuwe wereld... Wat vele auteurs en bepaald de jongeren, die werk willen voortbrengen ‘van Europeesch formaat’, ontberen, is die oorspronkelijke visie op het leven... Geen ander Vlaamsch schrijver werd in het buitenland gelezen als Timmermans. Hij was de ambassadeur onzer letterkunde. Vooral zij, die als hem als een ‘provincialistisch heimatliterator’ minachtten, mogen niet vergeten dat hij, niettegenstaande gebreken en fouten die in een verscheiden en groot oeuvre als het zijne haast onvermijdelijk zijn, toch ‘zoo Vlaamsch was, dat gansch Europa hem las’... Timmermans zou tevens, naar de meening van sommigen, het beeld van den Vlaming in het buitenland hebben vervalscht tot een oppervlakkig en gulzig levensgenieter. Is echter niet elk beeld, dat een schrijver geeft van een mensch, subjectief, onvolledig en eenzijdig? Is de mensch van Elsschot, de mensch van Walschap, de mensch van Streuvels, zoo ver wij ons daarvan een idee kunnen vormen uit het werk, niet slechts een facet, een type, dat men niet mag veralgemeenen tot het beeld van ‘den’ Vlaming. Alleen door Timmermans' overweldigend succes buiten de grenzen, hebben critieklooze lezers zijn landschap en zijn figuren voor het beeld van Vlaanderen en van de Vlamingen genomen. Het toont meer zijn grootheid dan zijn fouten. Alleen in het samenklinken van onze grootste auteurs beluisteren wij ons eigen wezen. Met Timmermans verdwijnt een onvervangbaar en onnavolgbaar schrijver luidt de titel van een ander artikel uit DE NIEUWE STANDAARD. Felix Timmermans leeft in zijn werken, en die zijn op zooveel duizenden exemplaren verspreid geworden dat men wel een kluizenaar zou moeten zijn om er althans niet de voornaamste titels van te kennen... Een boek van Timmermans had altijd zijn pro's en zijn anti's, beiden even hartstochtelijk, en de twist leidde meestal tot geen ander resultaat dan dat de auteur nog drifiger gelezen werd.
DE VOLKSGAZET is er in gelukt met een minimum plaatsruimte enkele kapitale slagzinnen te lanceren.
| |
| |
Sinds de bevrijding werd hij thuis geïnterneerd, doch daarna buiten vervolging gesteld... Zijn werk werd de laatste jaren (!) in het Duitsch vertaald en kende over den Rijn ongemeenen bijval. Hij was lid van de Vlaamsche Academie (officieel staat er in de naam van die stichting ook nog het woordje ‘koninklijk’ voor) en bekwam den door de stad Hamburg uitgeschreven Rembrandtprijs. De aarde van zijn geboortestad weze hem zacht.
Uit VOS het periodiek der Vlaamsche Oudstrijders halen wij volgende passussen, die Timmermans meer vanuit het zuiver Vlaams dan vanuit het letterkundig standpunt belichten: Hij is niet louter een literator gebleven, iemand die zich opsloot in een ivoren toren en van daaruit zijn vrolijke praatjes in de wereld zond. Op bepaalde momenten heeft hij zijn plicht tegenover Vlaanderen vervuld. Hij was een van de kunstenaars, die mede het manifest voor amnestie ondertekenden in den tijd toen de activistenvervolging geen einde scheen te kunnen vinden, een einde dat volstrekt onontbeerlijk was, omdat niet enkel toestanden in Vlaanderen maar ook de verhoudingen in België in gevaar kwamen... Van de doden niets dan goed, een slagwoord? Jawel! Maar deze keer een ordewoord, voor ons, voor U, voor iedereen.
Pregnant klinkt de toon, in het In memoriam artikel van ROMMELPOT: Felix Timmermans, de ‘plezante pen van Vlaanderen’ is de schemeringen van den dood ingetreden. Het lethargische Vlaanderen heeft een schok gekregen. Het had sedert lang een schok nodig. Spijtig dat de dood hiervoor de goede Fé heeft uitverkoren. Er zijn in dit land zonen gevallen voor wier onbarmhartig lot Vlaanderen - schijnbaar althans - onberoerd is gebleven... De man, die men doodzweeg in de schemeravond van zijn zestigste jaar, waarop de nacht zo onverbiddelijk snel inviel, wordt met luide en rouwende woorden gehuldigd nu op zijn lippen het zegel van het eeuwig zwijgen werd gedrukt. De man, die de schalkse Vlaamse lach naar het buitenland exporteerde, wordt door zijn eigen volk beweend nu die lach in het masker van de dood versteend ligt. In de plechtige taal der rouwende woordvoerders luidt het: Felix Timmermans is niet meer. De Vlaamse aarde weze hem zacht.. En de dood is hem milder geweest dan de mensen. Want de onverbiddelijke dood heeft vluchtig, plots, met een schielijke, ijskille ademzucht het dralend levensvlammetje van ‘Het Keerseken in den Lanteern’ uitgenepen. Maar de mens, dat onredelijk complex van afgunst, nijd en tweespalt, heeft het grote, warme, milde hart der Vlaamse literatuur niet gespaard. Deze mens, (wij zullen hem aan een rouwbaar niet identificeren) vermomd als cultuurdrager, incarnatie van ijdelheid en schaamteloze afgunst, plaasteren podiumfiguur van klatergouden gehalte, heeft met de lange lans van zijn lange naam dit hart doorboord vóór de dood zijn onverbiddelijke taak volbracht......
Ook deze Vlaamse Messias der levensvreugde heeft in zijn laatste dagen nog de hanekraai der verloochening moeten horen terwijl de witte tabbaarddragers de amorphe massa voor de keuze stelde: Barabas of deze?
Naast deze harde waarheden lazen wij in Rommelpot nog het vol- | |
| |
gend treffend kwatrijn:
Pallieter met zijn klakske in de hand
bleef vóór het ‘Kindeken Jezus in Vlaanderen’ staan,
en 't zei: gij schonkt Me een kribbeke in uw land,
neem nu in ruil van Mij een hemel aan.
Noord Nederland, dat op romangebied bij Vlaanderen nog wel wat te leren heeft en dat anderzijds - gezien de revenuën - met de meeste voorkomendheid Timmermans' werk heeft uitgegeven, is slechts karig met de In memoriams geweest.
Het katholieke weekblad DE LINIE, dat bij vriend en vijand, voor degelijk doorgaat, wijdde anderhalf kolommetje aan de grote Lierenaar. Terloops moet het ons nog van het hart dat de rubriek die Vlaanderen in de Linie zo stiefmoederlijk toebedeeld krijgt ons slechts matig kan verrukken. Vlaanderen wordt in de grote Linie och met een zo'n klein hoekje bedacht, net zoals een kolonisatiehoekje of een hoekje’ over economie. Keurt ook De Linie - gelijk al de andere Noord Nederlandse bladeren - Vlaanderen niet meer dan een annexe waardig? Doch kom, HENK KUITENBROUWER schudde een In memoriam uit zijn mouw, waaruit wij volgende passussen lichten:
Maar de maat, die de grootheid van een kunstenaar bepaalt, is een andere dan het oplage-cijfer van zijn boeken. Zij kunnen parallel lopen, zij kunnen evenzeer duidelijk uiteengaan. Timmermans bracht het tot het sigarenmerk en mogelijk tot nog vele andere populariteiten. Hij heeft dit te klaarblijkelijk met filmsterren en sportkampioenen gemeen om daarbij de betekenis van zijn werk te betrekken.
Platter Hollandse nuchterheid bij een doodsbed is al moeilijker denkbaar.
Timmermans' werk blijft ongetwijfeld beneden de kracht van de brede epiek, waarin Streuvels een meester is, zijn romans missen het beeldend en dramatisch vermogen dat Walschap kenmerkt, maar enkele zijner boeken zullen een sieraad blijven van de Zuidnederlandse literatuur. En in zoverre is de populariteit die hij wist te bereiken, een gelukkig teken. Als slechts een gering deel van de lezers, aan wie zijn werkzaamheid schone uren schonk, hem zullen gedenken in hun gebeden, ontvangt hij nu de duurzaamste vrucht van die populariteit.
Al de lezers van de Linie worden dus aangezet naast Streuvels en vóór Timmermans toch ook vooral de beeldende en dramatisch zwangere werken van Walschap te lezen.
In de HAAGSCHE POST steekt BEN VAN EYSSELSTEYN vrij goed van wal:
Er valt noch in het Noorden, noch in het Zuiden van ons taalgebied een prozaschrijver aan te wijzen, die het in enkele jaren tot zulk een ongekende populariteit bracht en... die door de jaren heen zoo populair wist te blijven. Zijn boeken werden ‘verslonden’, niet alleen in Vlaanderen en Nederland. Zijn naam was niet alleen bekend in de steden en op het platteland van Duinkerken tot Uitkuizen, ook in vertaling ‘deed’ Timmermans het. Hij werd een der weinigen in den lande die het tot een Europeesche reputatie
| |
| |
bracht en daarbij deed zich het zonderlinge verschijnsel voor dat vele zijner collega's die ietwat geringschattend op de streekromans van de ‘Fee’ neerzagen en den ‘modernen Europeeschen’ roman de voorkeur gaven, wel zéér veel spraken en schreven over ‘Europeesch niveau’, zonder daarbij zelf tot eigen breederen kring, laat staan tot vertaling te geraken, terwijl de provinciaal Timmermans in enkele jaren ‘Europeesch’ werd. Het bleek toch niet allereerst om een nieuw ‘genre’ te gaan. Opnieuw werd het oude woord bewaarheid, dat elk genre goed is, uitgekomen het vervelende...
Het geweld van den eersten oorlog schokte hem diep, de dood reed door Vlaanderland en Nederland, het Noordelijk taalgebied (waar gezapige rust heerschte en men den oorlog zag met theoretische verontwaardiging en practische oorlogswinsten) scheen verder van het Zuiden af te staan dan ooit te voren.
Ben van Eysselsteyn sluit zijn artikel met een weinig stichtende beeldspraak:
In de laatste oorlog werd ‘de Fee’ een eenzame. Zijn Europeesche vermaardheid en ongelooflijke populariteit in het buitenland, met name in Duitschland, waar reeds vóór Hitler iedere boekhandelaar zaken met hem deed (Van Boelare is niet akkoord), maakte hem, den ‘Germaanschen’ Vlaming en ‘stamverwanten’ kunstenaar tot een begeerd object voor de ‘Kultur’-fokkers. Als een bekroonde Germaansche literatuur-stier werd hij rondgezeuld en óf zijn ijdelheid óf zijn angst speelden hem daarbij parten. Zijn oude vrienden (welke vrienden?) meden hem, met weemoed in het hart, wetende dat in zijn groote, warme kinderhart het oude geloof en de oude liefde niet dood konden zijn.
De Brusselse correspondent van DE MAASBODE, THEO BOGAERTS, zond een prozawerkje in waaruit wij knippen:
Met het overlijden van Felix Timmermans heeft Vlaanderen zijn grootsten verteller verloren. Velen wisten dat hij sedert lang lijdende was maar slechts weinigen vermoedden, dat zijn hartkwaal haar fatale ontknooping nabij was. Zijn goede vriend, de schilder Opsomer, zeide ons drie weken geleden: ‘De Fee is een vogel voor de kat, het kan evengoed over vier dagen als over vier maanden met hem gedaan zijn’. Timmermans zelf scheen zich van den ernst van zijn toestand niet volledig bewust te zijn; dit bleek wit een brief van 2 dezer (2 Jan.) waarin hij ons liet melden: ‘Ik lig nu weer te bed, maar ben toch zóó aan de beterende hand dat ik mijn woorden kan dicteeren’. Alleen de handteekening was van hem zelf. In denzelfden brief deelde hij ons mede, dat hij ondanks zijn hartziekte een bundel verzen heeft kunnen schrijven. ‘Naar ik van alle kanten verneem’, schreef hij, ‘vindt men die gedichten schoon; zij verschijnen binnen enkele maanden in Nederland onder den titel “Adagio”. Ik zal u dan zeker zoo een bundeltje zenden’...
De hartkwaal van den schrijver zal zeker voor een deel ook moeten toegeschreven worden aan zekere moeilijkheden, welke hij na den oorlog heeft gehad in verband met de zuiveringsactie; er was een ‘geval Timmermans’. In zijn zelfden brief van 2 dezer zeide hij
| |
| |
hierover: ‘Er is nogal wat over mijn geval gesproken geworden doch, in vertrouwen gezegd, het is niets’. Reeds tijdens den oorlig had hij eens mondeling gezegd, dat de Duitschers geen poging onverlet lieten om hem te compromitteeren, maar dat hij ze zooveel mogelijk op afstand hield
Tijdens den oorlog gingen herhaaldelijk hooge Duitsche officieren bij hem aanbellen om een opdracht van zijn hand in een of ander boek. ‘Kon ik die generaals en andere hooge mannen de deur voor den neus dichtslaan?’ vroeg hij ons. ‘Het zou geen dag geduurd hebben of ik zat in de gevangenis en wat zou er dan met mijn gezin geschieden?’ De Duitschers hebben hem daarna den Rembrandtprijs opgedrongen; en ook bij andere gelegenheden onderging hij hun opdringendheid, vandaar de moeilijkheden die hij na den oorlog ondervond.
Het pro deo van Theo Bogaerts zal niet snel vergeten worden.
ELSEVIERS WEEKBLAD slaat het lengte-record. Het artikeltje van J.KLOPPER is nog geen handpalm groot en geeft een beschrijving van Timmermans uiterlijk: Een ietwat korte en gezette gestalte (ik had hem mij grooter voorgesteld) met een goedig buikje, een paar korte armen en ronde knuisten, een grooten vierkanten kop met zwierige naar achteren gekamde en met grijzende haren als gedeeltelijke omlijsting van een mat-bleek gezicht, waarvan het wel breede doch niet bijzonder hooge voorhoofd steil naar de haren klimt. Kortom: een joviaal mensch met vroolijke bruine oogen. ‘Pallieter’ praatte zijn sappige, heerlijke, bekorende Vlaamsche taal. (nou! nou! nou!)
En tot slot zonder afscheid, zonder groet:
Dit alles is reeds lang geleden. Boerenpsalm en Familie Hernat schonk hij ons nog. Zijn pen is hem voorgoed uit de handen gegleden.
Het onafhankelijk weekblad voor Nederland én Vlaanderen(!) met name DE GROENE AMSTERDAMMER, weet nog altijd niet dat Timmermans dood is. Is Karel Jonckheere daar geen correspondent meer van? Arm klein Holland, met je bekrompen eigenwaan.
De verslagen van de begrafenis kunnen hier niet meer aan toegevoegd worden. Vrijwel het meest spontane schreef ARTH. KAM. ROTTIERS in HET HANDELSBLAD van 29 Jan. Het meest spirituele schreef LODS in HET VOLK.
Alleen de Heer Van Kampen had het noodig geoordeeld in de gedaante van een gentleman te verschijnen, zoodat men zich had kunnen afvragen, of de gezant van Nederland werkelijk op de begrafenis was.
En tot slot. Nérgens hebben wij ook maar één lijn kunnen lezen, die eerherstel vroeg voor het standbeeld van Felix Timmermans. Dat komt nog wel.
|
|