Trekkers Danken...
Mogen wij, jonge zwerflustigen, ons klein steentje bijdragen in deze piëteitsvolle hulde ... Wij vullen het doen door u te danken, Timmermans, omdat gij deze ogen geopend hebt, omdat gij als een zon boven de ons beiden zo duurbare Schepping zijt opgegaan en deze heerlijkheden, waar wijzelf blind voor waren, in een schitterend licht hebt gezet.
O, wij waren soms verbitterd, als allen uit deze verscheurde tijden, die weewilden, op tocht naar zichzelf. Wij waren verbitterd wanneer wij door deze landouwen zwierven, omdat wij niet vonden wat wij verwachtten. Geen openbaring kwam tot ons, geen verlossende lichtstraal wees ons den weg. Wij vonden niet, omdat zoveel opgepropte wijdheid ons bezwaarde, omdat onze achteloze vingers, onverschillig slechts om het bloedwarme, kloppende hart van het leven zelf rustten. Wij durfden uw raad niet volgen en langs deze vijf zinnen om, innig kontakt nemen met wat eens gekneed werd door Zijn handen, omdat zovelen beweerden dat gij bekrompen waart en dat literatuur iets anders was en dat gij kamergeleerden durfde uitlachen. Wij waagden het niet eerst met beide voeten stevig op deze aarde te staan om daarna pas onze armen in de ruimte te strekken, omdat zovelen beweerden dat dit platvloers en banaal was.
Maar gij zijt blijven voortstralen en zingen, en ge hebt dat pantser rond onze harten doen smelten. Wij waren hulpeloos en toch zijt gij tot ons gekomen en hebt in onze zielen dat schuldeloos bekoren gegoten dat onze ogen zuiverde en fris onze leden opwekte na al die nutteloze tochten. Als hergeborenen gingen wij door deze gouwen en gij waart de St. Franciscus die ons dit bruisende leven, deze ruisende kruinen, die fanfaren van licht, dit Al leerde beluisteren en bekijken, die ons datgene leerde begrijpen waarvoor wij zolang teruggeschrikt waren omdat onze ziel zo arm was en we onze ontledende geest zo onfeilbaar achtten.
Gij zijt tot ons gekomen, groot en stralend, hebt ons met uw hand over het voorhoofd gestreken en ons dan uw Nethelandschap en het veld van Wortel en de warme Kempen ingestuurd terwijl ge heel eenvoudig zeidt: ‘Wat u ook mag gebeuren, 't is alle dagen feest onder deze zon ...’. En we zijn gegaan, nog wat sceptisch en onwillig, maar dat viel alles van ons weg, omdat gij ons leerde zien, horen, ruiken ... Van wie zou dit niet wegvallen, die als met uw ogen mochten zien hoe 's morgens ‘de zon klom: de dunne hemelwolken uiteen braken van 't licht, en blauwe diepten