kens zijn toe, de pijn is vergeten, en ik zie alleen de schoone dingen.
O Heer laat mij nog lang werken. Laat het nog lang duren! Het is zoo goed en schoon en ik heb nog niet genoeg heimwee naar uwen Hemel om er mijn schup bij neer te leggen.
Ik dank U Heer, in den Hemel, op de aarde en op alle plaatsen.
In het licht der laatste gebeurtenissen legeren Timmermans' verzen een nieuw accent op wat wij mystiek zijn gaan noemen. Waanwijzen zullen tot verboerste mystiek kleineren wat Boerenmystiek of rustieke mystiek zal heten:
1. - Zinnelijke overgave van den eenvoudigen landelijken mens.
2. - zijn bezinning,
3. - de verheffing tot die regionen van onthechting, waartoe alleen een mens in staat is die in zijn land en met zijn volk diep geleden heeft, die begrenen heeft der stervelingen rumoerige vergankelijkheid tegenover Gods roerloze eeuwigheid.
De drie fasen van deze mystieke ontwikkeling illustreren het best nog de teksten:
1. - Pallieter plukte al rijdend zoo een blad af, bracht het aan zijn lippen en liet de koele druppets in zijn mond rellen. ‘'t Is goe, en 't smokt nor den hemel’, zei hij.
Langs alle kanten lag de gewillige aarde weer heel haren schat te geven, bloemen, planten, erwten, peekens en allerhande vruchten, en allerhand gediert dat ontpopte, terwijl andere koppelden, en de lucht rook naar honing, en een spuitende beerkar doordrenkte de grond. Dat is het leven: altijd maar geven en koppelen, en 't heeft nog geen dag gezien of het andere wordt reeds gemaakt. Zoo gaat het altijd voort en altijd rond, het eene maakt plaats voor het andere, en staat ge nu met uw tien geboden in het haar, of op uwen vinger te zuigen, de ‘waarom’ komt ge toch niet te weten. ‘Mor da's niks’, zei Pallieter, ‘'t is schoen, en lot er ons de sijs van aflakke’ en met de smaak van appelkokken en kersen in den mond zag hij naar de wit en roos bebloemde boomen die de hoeven verborgen. Het deugdwater liep over zijn hert’ (Pallieter, 16e druk, bl. 8)
Maar de symboliek van jeugd en zinnevreugde verkleurt met de jaren. Het leven stemt niet overeen met fantasistische flierefluiterij, het leven is geen eeuwigdurende ‘dagenmelkerij’.
‘Het leven’ zegt Mijnheer pastoor aan Wortel, ‘is geen lach’. En de verbeelding kringt rond de werkelijke gebeurtenissen, kringt rond de door leed getroffen en geteekenden.
2. - Sneeuw en donkere winter, en ik snijd een grooten Kruislievenheer, voor wien? voor wat? Uit eigen plezier? Of omdat een mensch door al zijn miserie zoowat op Onzen Lieven Heer begint te gelijken!
't Is ook een vorm van gebed, zegt Mijnheer pastoor, die maar schrik heeft dat het beeld nog te leelijk zal zijn om te helpen donderen.
Ja, het is zeker een vorm van gebed, want ik kan soms te