Een Lepeltje Herinneringen.
‘De herinnering aan een ding, zegt Herman Gorter, is mooiër dan het diner zelf.’ Waar de wet van al het vergankelijke mij het mooie ding zelf heeft ontnomen, rest me de herinnering die me niemand ontroven zal, de herinnering die leeft en groeit met mijn liefde voor wat verloren ging, de herinnering die ik met immer nieuwe tinten kleuren kan, zodat ze ook immer fris blijft in mij.
Toen Vrijdag morgen de telefoon rinkelde en een welbekende vriendenstem uit Lier me het droeve nieuws meldde: ‘Felix Timmermans is deze nacht gestorven’, bleef ik een ogenblik als versuft en ongelovend. Die goeie Felix! En nu mijn vriend is weggegaan om niet meer weer te keren, blijft me nog de herinnering......
En hij is weer levend voor mij geworden; ik heb het schuifje van mijn kast opengetrokken en er al die kaartjes en brieven uitgehaald, wachtend op mij, sprekend tot mij, met zijn stem, lonkend naar mij, met zijn tekeningen, zodat hij weer bij me in mijn kamer stond. En mijn droeve weemoed, toen het treurige nieuws me bereikte, vond troost, toen hij, de goeie Felix weer tot mij sprak uit woord en beeld in al die kaartjes en die brieven.
‘Ik ben als een rijpe vrucht, en een vrucht die rijp is valt af.’ had hij enkele dagen geleden nog gezegd. En toch hield hij zo van het leven. Beloofde hij me toch ‘in den Zomer moogt ge me in Kapellenbosch verwachten’. Nu zal hij die belofte niet meer kunnen inlossen.
En ik herlees nu brief voor brief, kaartje voor kaartje; ze zijn vol tekeningen ook: wat hij met woorden niet voldoende zeggen kon beeldde hij uit, op zijn manier. Ik zou de pen en het palet van een Timmermans zelf moeten hebben om ook voor U mijn herinnering tot een levend iets te maken.
Over den groten kunstenaar heb ik U niets te zeggen, maar ik wil U een ogenblik meenemen op de reis van mijn herinnering en U de mens doen kennen.
O die kaartjes en die brieven! Daarin vindt ge de goede, hartelijke en trouwe vriend, maar ook de eenvoudige mens. Roem en wereldfaam stegen hem niet naar het hoofd. Hij was en bleef de gulle, gastvrije man, wiens huis steeds openstond voor iedereen, aan wiens tafel de vrienden op elk uur van de dag konden aanschuiven ‘zonder complimenten’. Etenstijd. Gij waart bij hem, er werd voor U mee gedekt, zelfs zonder te vragen of ge wel bleeft.