Joep Nicolas
Ik heb nog nooit over schilderkunst geschreven. Toen ik echter zopas een artikel las over de Limburgse schilder Joep Nicolas heb ik voor de eerste maal daaraan behoefte gevoeld. Ik wil er echter dadelijk aan toevoegen, dat ik het niet zozeer over de schilder als wel over het geval Nicolas zal hebben.
Joep Nicolas toog lijk alle grote genieën naar Amerika; installeerde er zich netjes, verkocht de culturele amerikanen appelen voor citroenen en kwam enkele maanden geleden als een goed gespekte oom uit Amerika nog eens naar zijn knus Holland kijken. Voor de gelegenheid had hij zijn Amerikaanse werken meegebracht. Daar mochten zijn oude kennissen van komen snoepen. De kunstcritici moeten sterretjes gezien hebben maar zij... zwegen, want, ‘het feit dat hij een “markt” voor zijn werk in Amerika heeft, zal ongetwijfeld ten goede komen aan de stand onzer deviezen en krachtig medewerken aan den economischen wederopbouw van ons land. Dit verklaard ongetwijfeld de belangstelling der Nederlandsche autoriteiten voor dezen kunstenaar...’
Zo dierf het kleine Limburgse advertentieblad sarcastisch schrijven onder een artikel van Robert Franquinet. Deze laatste, hoewel anders nogal licht ontvlambaar voor elke soort exotisme, was na zijn bezoek aan de Nicolas-tentoonstelling getroffen door dit zwijgen van zijn veel grotere boven-Moerdijkse collega's. Hij dacht: Qui tacet consentire videtur. Daarom sprak hij en waagde hij het in dat onder-Moerdijks blaadje over de Amerikaanse burleske Joep zijn mening te zeggen. Een dichter als Franquinet begrijpt nu eenmaal niet dat, wanneer Holland de firma Joep Nicolas N.V. sticht, hij daar zijn neus niet hoeft in te steken zolang de deviezen niet helemaal in orde zijn. Het resultaat was dat Franquinet een opstopper kreeg van de grote Charles Eyck. Lijk een zalvende vader schreef Eyck aan Joep Nicolas ‘dat hij het onverantwoordelijk gejouw van een vlegel maar aan zich voorbij moest laten gaan door een waardig zwijgen. Ik weet Joep dat je dat keffertje zoudt kunnen afmaken dat er huid noch staart van overbleef’ enz.
Wij hebben grote eerbied voor de kunstenaar Charles Eyck. Wij hebben tevens alle eerbied voor de baanbreker van de glasschilderkunst Joep Nicolas. Hij heeft onmiskenbaar bewerkstelligd dat de Noord Nederlandse glasschilderkunst 25 jaar vóór staat op die van het Zuiden. Doch dit alles belet niet, dat wij de mening van de keffertjes delen om te schrijven dat Nicolas ons thàns bedriegt. (Overigens in zijn brief gewaagt Charles Eyck wél van de vroegere glasschilderwerken, doch zwijgt verder als vermoord over de huidige Nicolas).
Intussen doet het ons genoegen wanneer wij nog bij Viegen (in ‘Spectator’) lezen, dat het Nicolas blijkbaar koud op het lijf valt nu er zo over zijn laatste werk gezwegen wordt. Ons doet het warm aan het hart te weten dat er daarenboven nog vlegels zijn, die er wél over durven spreken.
Het doet ons echter vooral genoegen, wanneer onze artistieke ambassadeurs in Amerika voelen dat hun haring hier niet meer braadt.
Adriaan DE ROOVER.