| |
| |
| |
Boekbespreking
‘Agnes’ door Emiel van Hemeldonck - Leuven Davidsfonds.
Het bespreken van een volksboek is, litterair-artistiek gezien, meestal een ondankbare taak, temeer daar de bepaling ‘volksboek’ bij velen een vooroordeel oproept met als gevolg gebrek aan belangstelling en geringschatting. Nochtans, een Van Cauwelaert, een Claes, een Baekelmans bij ons en een Anne De Vries in het Noorden, schreven volksboeken die, naast hun opzet, ook een artistieke waardebepaling konden doorstaan. Anders is het geval bij Van Hemeldonck. Zijn laatste werk, dat bovendien nog bekroond werd door de romanprijsvraag van het Davidsfonds, stemt beslist wrevelig. Zo we een bepaald litterair criterium hier volledig buiten beschouwing moesten laten en verder schrijvers romanevolutie totaal moesten negeren, dan zouden we misschien kunnen spreken van een goed boek voor de bredere lagen van ons volk. Doch ten opzichte van Van Hemeldonck zou dit beslist van kortzichtigheid getuigen. Het gaat niet op dat een auteur, met talenten en werklust begaafd, zichzelf gaat doodschrijven in een genre dat beters mag eisen waar beters kan gegeven worden. Neen, veelschrijverij wordt Van Hemeldonck's ondergang: meer verdieping, meer bezinning, meer levensechtheid, dat moet hij bereiken. We hopen de eerste drie jaar van hem geen boek meer te moeten bespreken, het vierde jaar zal ons misschien in de gelegenheid stellen hem te mogen begroeten als een auteur die, de oppervlakkigheid, de eenzijdigheid en ook de banaliteit ontgroeit, ons volk een oeuvre heeft geschonken dat hen werkelijk groter en schoner, dus ook edeler, heeft gemaakt.
| |
Enigszins anders is het met ‘De roman van een edelvrouwe’ door A. Buckincx-Luyckx. (uitg. ‘De Zonnewijzer’).
Dit boekje is totaal gespeend van elke litteraire pretentie en we beoordelen het dan ook als dusdanig. Het behandelt de dramatische levensloop van Johanna van Constantinopel, in de 13e eeuw, gravin van Vlaanderen. De geheimzinnige verdwijning van Boudewijn, Johanna's vader; de dood van haar moeder; haar opvoeding te Rijsel en te Parijs en later haar huwelijksleven met de vele politieke moeilijkheden, het draagt er alles toe bij om het verhaal boeiend en bewogen te houden.
Al hadden we taal en stijl wat meer persoonlijk gewenst en de psychologische uitbeelding meer naar de diepte, alsook een beetje minder goedkoope sentimentaliteit, toch menen wij dat dit boekje voor ons volk niet geheel zonder waarde is. Meer zulke boeken en wat minder Courts-Mahler en Co, dat is de eerste stap.
I.M.
| |
‘Het jongste kind’ door Lode Teunen.
Een pessimistisch boek. Invloed van Walschap is niet te loochenen; de moeite die de auteur heeft gedaan om zich Walschap's strakke stijl, de directe zegging, de fascinerende en beklemmende atmosfeer soms, eigen te maken, getuigen hiervan. Bij de aanvang, waar men eerder aan de losse, volkse, soms platte verhaaltrant van een Valère Depauw moet denken, ontkomt men niet aan de atmosfeer van gewildheid, temeer daar het er vingerdik opligt dat schrijver absoluut de sympathie van het volk in zijn breedste betekenis - d.i. het grote publiek - voor zich wil winnen. Doch langzamerhand, wanneer de psychologische tekening scherper analyse vergt, wordt de taal ook strakker, minder boertig en dan flitst soms hier en daar een beeld op dat treft, al is originaliteit in dit boek eerder ver te zoeken. Wat het verhaal zelf betreft moet ik eerlijk toegeven er iets van de fataal gedesillusioneerde en defaitistische mens in terug te vinden, de mens zoals wij hem vandaag maar al te vaak ontmoeten. Doch dit belet niet dat de heer Teunen, wat betreft sommige laag bij de grondse tonelen - zonder van hun totale overbodigheid te spreken - de opzettelijkheid niet kan wegcijferen en ge VOELT die opzettelijkheid en dat stemt ongemeen afkerig. (Wil men dan mordicus bewijzen dat vuilschrijverij synoniem is van succes?)
De Walschapiaanse houding tegenover godsdienst en geloof, de zwakke en door geen enkele grootse en hogere idee ingegeven bekering van Vital, de hoofdpersoon, tegenover zijn in barensnood verkerende vrouw - want enkel het bericht omtrent de | |
| |
dood van een vroegere geliefde waarop hij in de grond nog steeds wachtte, drijft hem terug naar zijn vrouw - dit alles noem ik aspecten die het persoonlijk accent en tevens de waarachtigheid een lelijke deuk geven. En dit is misschien spijtig want er zijn momenten dat schrijver getuigt over een eigen kijk en enig stylistisch talent te beschikken.
Ik zei dus: een pessimistisch en deprimerend boek.
I.M.
| |
‘La silence de la mer’ door Vercors.
Een Frans weerstandsboek, het zoveelste. Maar wat dit boek dadelijk van soortgelijke publicaties onderscheidt: een diep-menselijke toon naast een gespannen, bijna poëtische uitbeelding. Geen haat-complexen, geen gewelddaden, geen bombastische of pathetische uitbarstingen, neen, slechts de dramatische spanning van zielen gedragen door dat éne overheersende en in-humane gevoelen: de Liefde. En daaruit groeit en puurt deze novelle tot een groot boek, misschien wel het grootste en alleszins het waarachtigste boek over de franse weerstand, of liever: over de weerstand tout court, tussen alles wat daarover reeds werd geschreven of nog zal geschreven worden.
I.M.
| |
‘Woorden en daden’ Dr. J. Bergmans en Dr. A. Van Cauwelaert. Uitg. De Sikkel. Antw. 38 fr.
Er wordt soms geklaagd dat het onderricht in de zedeleer aan de M.O. inrichtingen verre van volmaakt is, dat het teveel afhangt van de willekeur van de leraar en niet kan opwegen tegen de degelijkheid van het gegeven godsdienstonderwijs. Twee atheneumleraren hebben deze opwerpingen willen weerleggen door het uitgeven van een handleiding, waar én leraar én leerling in putten kunnen. Wij citeren uit de Inleiding:
‘Het wil het zijne bijdragen tot vorming van waarachtige humaniores, van persoonlijkheden die zelfstandig staan tegenover de machten van deze tijd, idealisten met werkelijkheidszin die de bestaande noden zien van eigen volk en van de mensheid, die deze noden mee beleven, en, ten koste van persoonlijke offers, strijden voor de volledige triomf van der mensen grondrechten en der volkeren democratische vrijheden. Dàt is de ware vaderlandsliefde en gemeenschapszin.’
De Samenstellers hebben het boek opgevat als een bloemlezing uit het werk van beroemde moralisten, filosofen, historici als Foerster, Carlyle, Horatius, Pascal, Duhamel e.a.
Hopelijk dat dit waardevol Breviarium op grote schaal in onze athenea, en ook colleges, zal vespreid worden.
M.R.
| |
‘Jongens, die een vlag kunnen dragen’ door P. Van de Maele S.J. Uitg. Die Grael, Gent.
Een verhaal dat getuigt voor de nieuwe richting die de katholieke jeugdgroeperingen zijn ingeslagen! Het bezit traditie: want putte in Rodenbach zijn bezieling en romantisme; maar dankt de jongste gebeurtenissen zeer veel: sterk geaccentueerd diets karakter, soldateske kordaatheid, het uiteindelijk aanvaarden van wat de Vlaamsnationale jeugdbeweging het eerst in 't land bracht. Het verhaal, geschreven voor collegejongens, bevat de gewone avonturen, kamperen, spel, sport en strijd. Leven, jeugd en idealisme!
M.R.
| |
‘De molens van Waasland’ door Arthur Kamiel Rottiers. M. Van Haver St. Niklaas 1946.
Ik leg soms meewarig Meyland's Memoria naast zijn Gestamelde Elegieën. Niet om de inhoud, maar wel om het uitzicht. Daarom heeft mij de laatste uitgave van A.K. Rottiers blij gestemd. De knappe etsen van Romain Malfiet, die de bundel illustreren, zijn wel een speciale vermelding waard.
| |
| |
A.K. Rottiers, die gedurende de oorlog in Engeland zat, heeft ginder zijn herinneringen aan het zoete Waasland in een symfonisch gedicht verwerkt. Een mooie maar lastige taak. De sprankelende jubelvlucht en het zachte heimweeruisen, die de hoofdmotieven van dit lange verswerk vormen, worden door 's dichters didactische en moraliserende interrupties soms spijtig verstoord. Het meest opvallende is echter wel het gemis aan climax, de grootste tekortkoming die we de dichter hier aanwrijven. Wel zouden wij nog kunnen aanmerken dat Rottiers zijn verzen vaak te dialectisch kruidt en dat zijn rhythme soms hort, doch dit zijn kleine foutjes naast het hogergenoemd climax-gemis.
Wij gebruiken hier een alleszins streng criterium gezien Rottiers op vele plaatsen bewijst dat hij een werkelijk dichter is waarvan nog veel goeds te verwachten valt.
en vlamt als het vuur in het landhuis
de maan staat in 't zwerk reeds
Wie zoiets schrijft krijgt alle krediet en wordt met spanning en sympathie terug verwacht.
A.d.R.
| |
‘Achterstand’ door Guillaume van der Graft. De Vrije Bladen - Jaargang 18, Schrift 4.
Toen de jonge van der Graft (geb. 1920) onlangs debuteerde met de bundel In Exilio, begroette Jan G. Elburg hem als een veelbelovend dichter. Van der Graft heeft er geen gras over laten groeien en komt hier op spontane wijze deze verwachtingen bevestigen. G.v.d. Graft behoort, naar J. Elburg zegt, tot die dichters wier intelligentie men het tonicum van hun dichterschap zou kunnen noemen. Dat is geen verwijt, doch wel een waarschuwing. We hoeven slechts te wijzen op een vers als Aan Iokaste om het gevaar van de louter ‘brain-poëzie’ in te zien. Gevaar dat nog groter wordt waar wij lezen:
Ik zou wel willen handel drijven
als Vondel, maar dan bij de vleet.
Misschien dat ik het verzen schrijven
dan minder melancholisch deed.
Onze jeugd is nuchter geworden (Bertus Aafjes uitgezonderd), maar daarnaast bezit zij diep in het hart een heimwee, een melancholie naar een ongeproefd geluk. De jeugd zou willen zingen, uitbundig en stout, doch de realiteit fnuikt zo vaak dit pogen. Van der Graft's verzen nu tonen dat hij een typisch kind van deze tijd is en dat stemt ongemeen sympathiek, temeer daar hij op vaak fraaie wijze zijn gevoelens weet te verwoorden.
Verrassend is ook de zuivere stemmingspoëzie die hij hier en daar inlast. Het vers De Ochtend treft al dadelijk:
De ochtend klimt behoedzaam als een poolvos
over de kim en wascht zich in de Maas,
schikt zonnebloemen in een torenvaas
en maakt de windels van de haven los.
Evenals deze versregels over een winterzon:
rood van kou met nevels voor den boeg
een zon in waterverf bevroren.
Tot slot nog een ander facet van V.d. Graft's talent; zijn gezond nuchtere humor. Luister naar De Hond uit Le Carnaval des Animaux:
| |
| |
Hij liep langs de melkweg te zoeken
en veegde met zijn staart
en sprak: de aardsche boomen
zijn goed genoeg voor mij.
Samen met J. Elburg zeggen wij: wij laten de deur voor Van der Graft nog verder openstaan.
A.d.R.
| |
‘Een hart in negentien momenten’ door Herman van Snick. De Spiegel - 2e jaargang Nr 8.
Ik neem H. Van Snick nog steeds niet au sérieux, daarom kan ik ook niet verontwaardigd zijn. Maar ik vraag mij toch af hoe die man op het gerecht zijn prestige hooghoudt - hij is nl. vrederechter -.
Ik ben een duivel of een zot
Verstand en zinnen? Hutsepot?
Herman van Snick is een Gaston Burssens met een vuil hemd aan.
De bluts! De bluts; z'is in mijn hoed.
Een beuk langs binnen, 't is weer goed.
Naargelang ik zijn versjes las groeide mijn glimlach tot een daverend lachorkaan, (want nóg, op H.v. Sn. kan ik niet verontwaardigd zijn).
't Wapen wierp ik in de sloot
En mijn leven in de goot. (sic.)
Hopenlijk is dat wapen zijn pen niet, want heus ik zou de rijmmoppen van H.v. Sn. niet graag missen. Ik wens maar één ding echter: dat Van Snick nu niet meer in de Spiegel doch op grote schaal à la Ivanov gaat publiceren. Onderstaand versje illustreert voortreffelijk dat hij in de aubetten succes zou hebben:
En thans, ik wil aan niets meer denken.
Mezelve slechts de vreugde schenken
Wat zou ik lachen om mijn lot;
Wat zou ik er om weenen...
Het bundeltje is voorafgegaan door een curieuze studie, die ik van een oprechte Paul de Rijck niet helemaal begrijp.
A.d.R.
| |
‘Ik heb je lief’ (Jeg Elsker Dig) Levensroman van Edvard Grieg door G. Van Otterloo. Strengholt Amsterdam.
Geromanceerde biographieën, vooral van musici, zijn in onze taal eer zeldzaam. Wij noemen dit verschijnsel gelukkig, omdat er toch zoveel onbelangrijke of sensationele ‘vie romancées’ werden en nog worden geschreven. Door de band zijn ze niet geslaagd en verminken ze de morele zowel als de culturele betekenis van de behandelde kunstenaar. Hoogstaand resultaat groeit doorgaans uit de confrontatie van de grote kunstenaars met op stof beluste romanciers niet. De ‘vie romancée’ vloeit meestendeels niet voort uit noodzaak. Men kan werken als Romain Rolland's ‘Vie de Beethoven’ op de vingers tellen.
Groots is ook het werk van G. Van Otterloo niet. Maar onbeduidend is zijn Griegroman evenmin, omdat hij blijkbaar niet door verjaardagsviering of herdenkingshulde, | |
| |
maar door verering voor het leven en de kunst van Grieg werd geïnspireerd; voor Grieg, de Noorse liefdezanger, die in zijn strijd voor een nationale kunst en de getrouwheid aan zichzelf door zijn vrouw Nina, met een niet versagende overgave werd geholpen. Het spijt ons dat de psychologie van Van Otterloo wat te kort schiet bij de voorstelling van Nina Grieg, juist in die momenten dat zij haar twijfelende, zieke man weer tot leven en werk terugbrengt. De scènes van die aard, die veelvuldig voorkomen, neigen meer tot de droge feiten en het cliché dan tot hineininterpretieren. Doch in zijn geheel genomen mag wel worden gezegd dat het oproepen van figuren als Grieg zelf, Björnson, Ibsen, Tsjaikofsky enz. de moeite waard is om gevolgd te worden. Belangwekkend zijn in de eerste plaats de gesprekken en beschouwingen over de muziek en de kunst in 't algemeen. Grieg o.m. was vooral tegen het snobisme gekant, getuige b.v. volgende zinssnede: ‘Voor mij zijn aristocraten menschen met een briljant ontwikkelde geest, dien ze exploiteeren ten bate van de gemeenschap zonder zich een oogenblik te bekommeren om de effecten, welke de produkten van hun denk- en gevoelsvermogen teweeg brengen, menschen, die hun leven hebben opgebouwd door wilskracht, diep denken, verwerven van inzicht, handelen zonder aanziens des persoons en daardoor overwicht moeten krijgen, menschen die hun ideeën niet opdringen, maar door deze bevruchtend werken op groote groepen van de samenleving; geestelijke leiders, naar wier woord men móet luisteren, wier woord niet eischt, maar noodt tot denken en zelfcritiek, zelfonderzoek. Dát zijn aristocraten...’
Van Otterloo heeft een sympathiek en stemmig boek geschreven; dat is voor de moeilijke taak die hij op zich nam reeds zeer veel.
H.S.
| |
‘Sonate voor louise’ door René J. Seghers. De Kinkhoren 1946.
Deze roman, ingegeven door de grote vioolspeler Eugène Ysaye, is, vergeleken bij Van Otterloo's Grieg-roman, een flauwe limonade tegenover een kop sterke koffie. Het verhaal is niet slecht geschreven, maar ook nergens pakkend of vibrant. We kunnen ook met niet veel lof spreken over de vrienden en de atmosfeer rond de grote kunstenaar Bruno Bart opgeroepen. Romantisch, noch kultuurhistorisch heeft de ‘Sonate voor Louise’ veel waarde omdat het thema niet voldoende uit het gecamoufleerde, onbelangrijke en sentimentele losgeraakt. René J. Seghers die gemakkelijk schrijft, doet zeer weinig pogingen om eens iets op originele wijze te bekijken en te verwoorden. Zijn werk blijft behoren tot de ontspanningslectuur die men gauw vergeet. Wat de illustraties betreft van Jean Jacques Gailliard, die zijn wansmakelijk.
H.S.
| |
‘Eenheid en tweeheid in de Nederlanden’ door Prof. P. Geyl. Uitgave ‘De Tijdstroom’, Lochem. - ‘De Sikkel’, Antwerpen.
Op een ogenblik dat de Belgisch-Nederlandse samenwerking aan de orde van de dag staat, moet het woord van Prof. Geyl wel een ongemene belangstelling wekken. De ongelukkige oorlogsgebeurtenissen brachten hem niet van zijn stuk. Hij werd noch inciviek, noch ministrabel. Het jongste boek van Prof. Geyl ‘Eenheid en Tweeheid in de Nederlanden’ is eigenlijke een keuze uit de vele door hem gehouden spreekbeurten sinds de eerste wereldoorlog. En werkelijk er loopt een lijn door heel het werk - nergens overtollige bespiegelingen of chauvinistische theorieën. Men voelt dat hart en hoofd hier één zijn, dat hier werkelijk een Groot-Nederlander van zuiverste gehalte aan het woord is. Prof. Geyl verstaat als weinigen de kunst om, alhoewel rekening houdend met de tijdsomstandigheden, steeds het essentiele van het bijkomende te kunnen scheiden.
Het antwoord op de vraag of er tweeheid is in de Nederlanden: ‘Zolang de twee delen van de Nederlandse stam tot verschillende staten behoren, zal er tweeheid zijn’ is wel het klaarste bewijs voor de Eenheid.
Citeren we nog de merkwaardige uitspraak: ‘De ware propagandist voor Vlaanderen in Nederland is de wedergeboorte van Vlaanderen zelf geweest’.
‘Eenheid en tweeheid in de Nederlanden’ is een boek voor deze tijd en voor onze mensen, dat we vooral de jongeren sterk aanraden.
B.d.E.
|
|