psyche: arglistigheid, hebzucht, vrekkigheid, harteloosheid, lichaamlijk geweld, bekrompenheid, gemis aan burger en militaire deugden (entre parenthèses: waar heeft Goris de moed vandaan om nog over militaire deugden te spreken?). En wat de Vlaamse boer specifiek eigen is: listigheid, kortzichtigheid, enz., dit alles tengevolge van... het klimaat, het ‘Vlaamse klimaat dat kant noch wal raakt.’
Wel, heer Goris, er was een tijd dat listigheid niets anders was dan een broeiende vrijheidsdrang, dat harteloosheid niet anders was dan verweer tegenover de verdrukkers en de uitzuigers, dat het lichamelijk geweld van dit volk steden- en dijkenbouwers heeft gemaakt, dat bekrompenheid eerlijkheid betekende, dat het gemis aan burger- en militaire deugden helden heeft voortgebracht, en waren het juist deze boeren niet die, toen zij Brigands genoemd werden, de franse adamsappel voor de zoveelste maal moeilijk deden op en neer gaan, en maakten deze boeren dan ook niet het grootste deel uit van het IJzerleger uit de eerste wereldoorlog? (Werkelijk wat een schande voor de andere legers, dat een volk met totaal gemis aan militaire deugden, vier jaar lang heeft stand gehouden tegen een zo sterke vijand.)
Maar nogmaals gaat Goris verder. Dat de Vlaming gevoelig is voor de natuur? Waarom niet? Zijn mens en natuur niet één? Dat de Vlaming vergeet ‘dat het drama zich niet buiten ons afspeelt, dat het drama binnen ons is,’ en dat dit ‘zijn vertolking vindt in een smakelijke folkloristische litteratuur,’ dat bij onze schilders uit de 17e eeuw vóór alles het landschap komt en eerst dan de mens? Laat ons aannemen dat dit alles waar is (al kan geen enkel Vlaming zoiets totaal beamen), is dit dan een reden om daaruit conclusies te trekken die de wereld moeten doen geloven dat wij, Vlamingen, onooglijke, waanwijze kleuters zijn, alsof wij nooit een Ruusbroec hebben gehad, geen Memlinck en geen Van Eyck, geen Rubens en geen Breughel, alsof de O.L. Vrouwe Kerk te Antwerpen en het Raadhuis van Leuven knutselwerk blijven tegenover de krachtige, van geestelijke verheffing getuigende Manhattan-Building?
Wel geeft schrijver toe ‘dat zich van tijd tot tijd een mirakel voordeed’; een mirakel zegt hij, dus iets toevalligs, of liever, iets dat ‘van boven uit’ zo ineens zonder enige aanleiding vóór ons staat. En als voorbeeld van zulk mirakel geeft hij Gezelle. Neen, Mijnheer Goris, Gezelle is geen mirakel, evenmin als Van de Woestijne of Verschaeve; zij zijn kunstenaars, grote kunstenaars, maar zij zijn dat juist door het klimaat, de Vlaamse atmosfeer die zij ingeademd hebben van bij hun geboorte, hun verbondenheid met de lucht, het land en de mensen, die banden die zij hebben gevoeld als een heilige gebondenheid, hun Vlaamse vroomheid, hun Vlaamse strijdbaarheid, hun Vlaamse eerlijkheid, hun Vlaamse ziel die slechts een klein stukje was van de gehele psyche, dàt heeft hen gevormd en hen de essentie gegeven van hun kunstenaarsschap. En ik wil hier niet dwepen, noch prediken over een Vlaamse mythe of iets dergelijks, maar dat ware uw taak geweest, Heer Goris, aan de hand van onze Meesters, aan de hand van onze kunstwerken waarvan het buitenland maar al te graag wenst in het bezit te komen, de psyche van uw volk te filtreren: dat zou eerlijk en oprecht zijn geweest. Nu zijt ge gaan zoeken bij mensen die nooit een Vlaamse ziel begrepen, om ten langen laatste bij uzelf te rade te gaan: voorwaar een slechter maatstaf had ge moeilijk kunnen vinden.