Nee, dit ‘nieuwe’ zal niet ontstaan uit massaprestaties en betogingen, uit spreekbeurten en slagwoorden maar uit harde kamp met zichzelf, uit langzaam voortschrijdende bewustwording, uit verdediging van wezensgebonden vormen, uit vorming van lichaam, karakter en ziel, in gemeenschappen van jongeren waar het doel lichtend voor ogen staat.
Daarom: moeten onze huidige jeugdbewegingen als strijders voor het natuurtrouwe mee vooraan staan in de beweging die door de toenadering van Noord en Zuid te herverwezenlijken, het wezen van een Volk wil ontbolsteren. Wij willen het zwaard zijn dat tegelijkertijd de weg naar de Noordelijke bron vrij houdt en dam maakt tegen het ontaardende Zuiden. Wij moeten de klare konsekwenties uit ons Nederlanderschap trekken;
Na door eigen waarneming, de zielsarmoede van de stadsmens te hebben leren kennen, willen we in de tijdeloze volkskunst terug tot de bronnen van alle kultuur gaan. Volkslied, lekespel, volksdans, huismuziek, handwerk, poppenspel, vendelzwaaien: het zijn alle zo vele vormen die ons toelaten met eigen daad te bewijzen dat kunst en leven onverbreekbaar moeten verbonden zijn, dat in ieder mens een scheppingsbegaafd wezen schuilt. Geef een volk zijn volkskunst terug en dat volk vindt zijn eigen wezen terug, geef ieder mens gelegenheid zijn leven te verrijken en te verdiepen door zelf tot scheppen over te gaan en de dodende verburgerlijking van ons gemeenschapsleven zal moeten wijken voor het volle frisse leven;
de grauwe steenmassa der stad hartsgrondig moe, erkennen we de natuur als enig midden waarin de mens zich volledig kan ontplooien. Het opgenomen worden in de eeuwige wisseling van jaargetijden wekt in de ziel van de mens verborgen krachten. In onze jeugdbewegingen moeten we, in eerbiedige aandacht voor het natuurgebeuren, het jaarkringfeest weer leren vieren;
erkennend dat ware vorming de drie-eenheid van ziel, karakter en lichaam moet aanspreken, zien we in het trekken een sterk vormende vorm. Niets kan zekere menselijke eigenschappen zo zeer tot ontwikkeling brengen als een meerdaagse marsj door het eigen landschap. De strenge, sobere en daarom doorgezonde levenswijze die op trek verworven wordt, zal in later leven steeds bijblijven en een der grondprincipes van onze levensopvatting zijn. Wie zijn eigen land op deze wijze leert kennen leert het liefhebben op zulke wijze dat er voor strijden noodzaak is geworden;
in het licht van deze ziels-lichamelijke vorming moeten we in de jeugdbeweging ook de lichamelijke opvoeding stellen. Ziel en lichaam vormen één ondeelbare eenheid: het is het principe dat grondslag werd van ons Noords denken en dat we in de nieuwe opvattingen over lichamelijke opvoeding tot leven moeten maken. Geen sportroes, geen spierkultus, geen rekordjagerij in onze jeugdbewegingen maar een gestadige oefening die hardt, die vrijheid in lichamelijk bewegen en houding meebrengt en vooral, door de vreugdige beoefening, de ziel aanspreekt;
Op deze wijze moet jeugdbeweging uitgroeien tot een kracht die kan gesteld worden tegenover de huidige levensopvatting. Wij willen weer mensen met een vaste, gezonde wereldbeschouwing (gegrondvest op wezenseigen inzichten), met een onverbiddelijke trouw aan een eens getrokken zuivere gedragslijn, mensen die weer diepte en ernst bezitten, de waarde van het bezinnen