Golfslag. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Boekbespreking‘Helene Defraye’ door H. Lampo.H. Lampo schreef onlangs in het N.V.T.: ‘Indien de critici, die zich om fatsoenlijkheidsoverwegingen ergeren in mijn werk, werkelijk geen hypocriten, doch eerlijke menschen zijn, dan beklaag ik hun liefje of hun vrouw.’ Ik hou nu eenmaal niet van vooroordelen en doodvervend dogmatisme, maar wanneer ik zulke uitspraak lees, voel ik toch een tikje minachting en meelij om de mens die het schreef. Want nu mag een roman nog zo boeiend zijn, het is vooral de romancier die me interesseert: Werkelijkheid primeert verbeelding. Toen ik Lampo's jongste roman dan ook in handen kreeg, vatte ik de lectuur nieuwsgierig en vooral sceptisch aan. Dit wil ik echter aanstonds zeggen: in tegenstelling met andere confraters heeft dit boek mij niet geërgerd. Maar daarover seffens... Ziehier eerst het verhaal: Hélène Defraye is een jonge assistente aan de universitaire klinieken te Brussel. Aanvankelijk gaat ze geheel op in haar taak van geleerde en meent hierin het evenwicht van haar eenzaam bestaan gevonden te hebben. Maar stilaan komt ze bewust onder de invloed van haar vroegere professor, de chirurg Joris Morée. Achter diens hooghartig masker vermoedt Hélène een zielezoeker, die vaak uren van weemoed kent. Ook Morée voelt meer dan collegiale hartelijkheid groeien, maar zijn vernield verleden weerhoudt hem van iedere nieuwe illusie. Nu komt Hélène toevallig in contact met Morée's zoon, Herman, onderwijzer en vrij student in de germaanse filologie. Herman, die met zijn moeder sinds jaren van Morée gescheiden leeft, voelt zeer vlug een schuchtere doch diepe liefde voor Hélène, in wie hij een rijp en eerlijk levensinzicht aanvoelt. De jonge vrouw kent nu een onrustige tweestrijd wie der beide Morée's zij liefheeft. De reine overgave van Herman die bij haar zijn nieuwe levensritme hoort slaan, beslist over haar twijfel. Voor Herman plooit nu het leven naar een rijk geluk open; want ‘elke man wordt tweemaal geboren: één keer uit de moeder, een tweede maal uit de vrouw, die hem liefheeft.’ Het verhaal gaat verder: de oorlog in '40 barst los. Herman rukt op met ‘de meer dan 16 jarigen’. Prof. Morée, die aan het sterfbed van zijn vrouw zich met haar verzoend heeft en in Herman's liefde zijn vaderschap erkent, trekt met Hélène naar de kust. Tijdens een operatie wordt hij in een bomaanval gedood. Hélène zal hem 's avonds in het duinenzand begraven. Lampo tekent hier mensen zoals ze in deze troebele jaren voorkomen, geen legendarische figuren met ronkend gepraat, met een streven naar een rustige en eenvoudige liefde, die het evenwicht in dit leven zoekt. Dit streven gaat gepaard met een zuiver-materialistische en a-religieuze levensbeschouwing: een aanvaarden van het aardse met loochening van het bovennatuurlijke. Er zijn daarom lieden, die H.D. een pornografisch en immoreel boek noemen. Is dit zo? Ik sta op een totaal verschillend standpunt als dit van Lampo en kan geen voldoening vinden in zijn vrijdenkend humanisme. Toch heeft hij me dunkt het recht mensen uit te beelden zoals er ontelbaren leven. Waarom oogkleppen gedragen en met een fijn doekje alle etter bedekt? Of behoren echtscheiding, vernielde huwelijkstrouw, en dgl. werkelijk tot de uiterst zeldzaam voorkomende uitzonderingen? Wij zien een oplossing in ons kristelijk humanitarisme, maar laten we niet blind blijven voor de duizend-en-één aspecten van het a- en anti-kristelijk leven. Lampo's figuren en opvattingen bestaan, al verafschuw ik ze. En de auteur heeft ze met talent, ik meen zelfs met liefde uitgetekend. Er zijn verder nog enkele ernstige bezwaren te opperen, welke niemand zullen ontgaan zijn, en die ik wegens plaatsgebrek hier kris-kras dooreen geef: Geen meisje zal, zelfs aan haar beste vriendin, zulke compromitterende brieven schrijven als Léa Morée; het inlassen van het dagboekfragment, hoewel Morée's menselijkheid scherp belichtend, stremt de gang van het verhaal; verder doet het einde vrij filmisch aan, wat echter bij de modernste romans meer en meer opgemerkt wordt. Een laatste opmerking: er komen sommige sexuele toneeltjes in voor die het boek, afgezien van de negatieve levensbeschouwing, ongeschikt maken voor de jongsten, al zijn ze met een soberheid geschreven, die zelden bij onze Vlaamse auteurs voorkomt. Hélène Defraye is een boek dat door zijn stijl en de ideeën die het verdedigt in vele kringen interesse zal wekken. Wij kunnen ons echter niet accoord verklaren met de opvattingen van Lampo's personages noch met de goedkeurende sympathie, welke de schrijver er voor koestert. Ieder staat op zijn terrein en voedt zich met zijn wortels. Wie gift heeft ingezogen, zal de toekomst straffen...
M.R. | |
[pagina 200]
| |
Naar aanleiding van Lampo's romanVoor een auteur die opgehouden heeft of niet geleerd heeft te leven met de scrupules, m.a.w. de dikhuidigheid eigen geworden is wordt het schoonheidsprobleem veelal nog een Schwärmerei. Blijft er zoiets als het vrijdenkend-humansime hangen dan gaat dit Schwärmen gepaard met pseudo platonische bevliegingen die echter, gezien de ontkenning van de gewetensproblemen of de onverstoorbaarheid (?), contradictorisch zijn met de ethische doelstelling die iedere ware kunst beoogt. Want wie gelooft, als de auteurs iedere vorm van geloof opgegeven hebben, nog in die zogezegde evenwichtigheid die ze betrachten? Lampo in casu voert twee jonge mensen ten tonele die we niet alle garantie voor een betere toekomst in de handen kunnen geven, omdat ze nog geen daden dan romantische (in het brein van de auteur!) hebben gesteld en ze uit ons gezichtsveld verdwijnen wanneer ze actief en t.o. van elkander zouden moeten optreden. B.v. het ware zeer interessant geweest het bezettingsprobleem door Lampo te hebben zien gesteld. Het romangegeven ontvlucht dan ook, zoals het werk van Goossens (Het verzonnen Geluk.), van Van Hoogenbemt (De stille Man.) de dagelijkse werkelijkheid. Het geeft 1° Bijna fantastisch-factisch realisme. Dat kan de heersende mode zijn. We vragen ons echter af: luidt deze zienswijze of visie een nieuwe visie in of is ze de doodlopende vóór-veertiger richting, gehuldigd door Vestdijk, Criterium? 2° Is deze romanformule de goede? Zoals M. Ruys opmerkt zijn filmische invloeden merkbaar. Er is nu film en film. Er zijn onvermijdelijk goede filminvloeden, maar het melo of drakerige type van de film is allerminst goed te praten voor de roman. Interne kritiek op Lampo's werk verraadt drakerigheid. 3° Dit romangenre huldigt ook een zeker universalisme (à la Duhamel en consorten.). Zo waar is dit dat b.v. de milieuschildering geen heimatschildering dekt. Welke stadswijk roept Lampo op als hij het over zijn leerlingen heeft? Woont Hélène in het Land van Waas of Bornem? Aan welk deel van de Schelde eigenlijk: waar b.v. vinden we weiden vol anomonen? Ik weet heel goed dat een inspiratie in en rond het Antwerpse gevonden, in het Brusselse wordt overgeplaatst. Het geheel geeft de indruk zonder aangezicht te zijn, zoals trouwens al deze zielen met divagerende aspecten werden weergegeven. Vandaar het tegenwoordig ontstellend tekort aan - reeds buitengewoon opvallend bij Daisne - aardse realiteit. Het is opvallend hoe ook de Engelse criticus Toynbee de afwijking in de hedendaagse roman van de Flaubert-formule onrustbarend noemde. Naar de interne critiek houdt het werk dier jongeren geen steek. Zij breiden hun gebied niet uit. Zij trappelen ter plaatse. Zij compileren handig en accompagneren op meeslepende wijze. Men luistert niet ongeboeid naar fonoplaatjes maar heeft er geestelijk weinig of niets mee gewonnen. Het werk van Lampo sluit een periode af. Van Hoogenbemt, Goossens, De Pillecijn, Daisne, Roelants en hoeveel vreemden nog te vermelden? - eindigen met Lampo in sensueel-langoureuse taalmuziek en niets meer. De ethiek is de schablone der passief humanisten, der evenwichtsorchestratie, waarbij het geweten in een onmogelijk lied wordt in slaap gesust. Geen diepte-psychologie, geen spoorslag, geen persoonlijkheidsontginning vooral. Want tenslotte: waar is Lampo zelf? En wat het ‘more brains’ betreft. De in het verhaal geweven wisjewasjes van intellectuele aard raken slechts de oppervlakte der dingen, nooit de kernen aan. Want zo de kernen moesten aangeraakt zou dat humanisme vanzelfsprekend een andere klank hebben. H.S. | |
‘Gebroken melodie’ door Kamiel Van Baelen.Ik heb dit boek met verdeelde gevoelens gelezen. Deze kroniek, of beter misschien: dit menselijke dokument - want een roman is het eigenlijk niet - heeft me meermaals weten te ontroeren, eerlijk en zonder sentimentele bijbedoelingen. Maar achteraf blijf je toch onvoldaan. Het werk is beslist niet af - en hier bedoel ik geenszins dat dit eerste deel (het tweede bleef ongeschreven) geen geheel op zichzelf zou kunnen vormen - doch het blijft te los van constructie, te schematisch om als ‘gesamtbild’ in te werken. Hoe eerlijk Van Baelen zijn personages ook poogt te tekenen, toch ontsnappen ze ons. Het is een glimp die voorbijschuift, soms een bliksemflits klaar en raak, maar het houdt u niet vast. Men kan er geen ogenblik bij stilstaan, mijmerend, maar de omstandigheden zijn per slot van rekening schrijnender in hun geheel, zodat onze aandacht verslapt waar de atmosfeer praegnanter had moeten volgehouden worden. Dit alles belet niet dat Van Baelen werkelijk over styllistische kwaliteiten beschikte, doch zijn lyrische geaardheid is hem meermaals een rem geweest waar het er op aankwam de gehele mens leef- en aanvaardbaar te maken. Ook het procédé, elk van de hoofd- | |
[pagina 201]
| |
personen afwisselend hun belevenissen te laten vertellen, soms ook onder vorm van dagboeknotities, kan hieraan niet verhelpen. Deze posthume uitgave is dan ook niet geheel overbodig. Het is de verbroken evolutie, de ‘gebroken melodie’ van iemand die beslist met talenten begaafd was, hoe onvoldragen ook nog in zijn huidige verschijningsvormen. Het In Memoriam van Em. Janssens S.J. is vol begrijpen. Niemand hadde het beter gekund. I.M. | |
‘Als lentewateren’ door Iwan Toergenjew. Het Kompas - Feniksreeks 1946.Men kan dit boekje met zijn gewone en reeds duizendmaal verhaalde geschiedenis banaal vinden. Gewis, geen filosofische beschouwingen noch schokkende probleemstellingen, maar menselijkheid, jawel, diepe menselijkheid. Velen zullen voor deze romantische idylle de schouders ophalen en beweren dat onze tijd zulke vertellingen niet meer kan aanvaarden. Maar is onze tijd wel anders? Hoeveel Sanins lopen er vandaag niet langs de straten, eerlijken en edelen en zwakken, maar vooral zwakken? En Marja Nikolajofna, de wellustige, mooie, eerzuchtigsensuele vrouw, is zij werkelijk onze tijd zo vreemd? Daarom ook staat Toergenjew, al blijft hij wellicht beneden een Dostoiewski of een Tolstoi in zake sociale en religieuze visie, toch naast de grootsten uit de Russische litteratuur. Zijn mensen zijn geen Russen, geen Italianen of geen Duitsers uit de negentiende eeuw, het zijn mensen van gisteren, van nu en van morgen, van hier en van overal, misschien wat te caricaturaal van typering - het schone te verheven en het lelijke te grotesk - en de intriges soms op het randje van het sentimentele af, maar daar doorheen dan het hele gamma van menselijk bewegen. Minder uitgesponnen dan de meeste Russische romans, maar de bepalende details even meesterlijk geschetst, blijft dit werkje, eerder een lange novelle en nu ook beslist niet het beste van wat Toergenjew schreef, onze aandacht verdienen. I.M. | |
‘Hadzji Moerat’ door L.N. Tolstoi. Het Kompas - Feniksreeks 1946.In zijn boek over de Russische Letterkunde zegt prof. Dr. N. Van Wijk: ‘Tolstoi is behalve een groot schrijver ook geworden - het geweten der wereld.’ En werkelijk na ‘Anna Karenninna’ en ‘Oorlog en Vrede’, en ook na ‘Opstanding’, kan men aan de ‘Tolstoiaanse visie’ niet onachtzaam voorbij. Doch niet in al zijn werken is het de denker, de vechter om waarheid en schoonmenselijkheid die boeit. Zo bijvoorbeeld het posthume werkje ‘Hadzji Moerat’. Het is het verhaal, boeiend en meeslepend, van de overwinningen en nederlagen van een der velen, aan onderling getwist en dwaze eerzucht ten ondergaande, leiders der Kaukasische bergbewoners. Al staat dit boek stylistisch ook minder hoog dan sommige van zijn andere novellen en blijft het ver beneden de dwingende kracht die van zijn omvangrijker oeuvre uitgaat, toch hebben we van deze avonturen glimlachend kunnen genieten. I.M. | |
Aan Staf WeytsWij achten ons niet gebonden het schrijven van Staf Weyts te publiceren, gezien Weyts met zijn schrijven zijn litterair en ethisch standpunt niet rechtvaardigt of verdedigt, doch enkel een aanval op onze persoon doet, daar waar wij enkel onze mening over zijn laatste WERK gezegd hebben. (Redactie). | |
‘Dit milde jaar’Nieuwe Stemmen is van wal gestoken met een brochuren reeks. Ik wens deze onderneming alle heil toe. Nummer één uit de reeks is een bundeltje gedichten van Henri Schoofs: ‘Dit milde Jaar’.Ga naar voetnoot(1) Ik ben geen verguizer en ik kan best begrijpen dat iemand in zijn ‘bakvissentijd’ verzekens schrijft... maar om zo-iets dan uit te geven... Het getuigt (!?) voor de jonge H. Schoofs dat hij buiten de hei-schwärmerei nog geen verdere ‘roerselen’ in zijn hart draagt. Maar twintigmaal hetzelfde zeggen met quasi dezelfde brave woordjes, dat vind ik bar. Inhoud! Visie! Noem mij geen verguizer. Ik meen het ernstig, daarom een paar voorbeelden. Eén van de sappigste moppen uit het bundeltje is dat beeld van die sukkelende-vlindervangende-herder. (Met die dromedarisstoplap ‘vong’, - vangen, vong, gevingen.) Hoor:
...terwijl hij kinderlijk de vlugge vlinders vong
of langzaam sukkelde achter dartele schapen.
Of krachtpatserijen als:
ik ‘klom met de eekhoorns in de kruin der jonge eiken
en reikte zoo hoog de handjes (!) en hooger nog het hart...
Ik zong om strijd met alle vogels, die hun nestje maakten
en van verwondering stil aan het luisteren raakten.
En is het niet om te sidderen wanneer we lezen hoe 's dichters geluk is
...ontworsteld uit der dagen donker dreigen.
| |
[pagina 202]
| |
of wanneer we voor een draak komen te staan als:
En een meiliedje zingt in een lindenlaan
langs alle wegen kappelletjes staan.
Van draken gesproken:
‘als een roos rood’, ‘als een roos te
slapen’, ‘schuwe hinde’, ‘klare bron’,
‘een duistere man’, ‘onheil-zwangere
taal’, -
alle rekwisieten zijn hier vertegenwoordigd voor de bonbon-doos-romantiek. En waarom Bert Peleman uit zijn cel halen?:
In 't duistere bosch vergaderen nu de saters
en heksen rijden op een bok van vuur.
In 't hooge gras staan nijdig sissend wilde katers
te wachten op het middernachtelijk uur.
Bezinning! Binnen vijf jaar verwacht ik een nieuwe poging van Henri Schoofs. A.d.R. | |
‘Caliban’De verschijning van de bundel ‘Caliban’Ga naar voetnoot(1) ging haast onopgemerkt voorbij. Nochtans geloof ik niet dat in de laatste jaren nog een zo treffend geluid gehoord werd. Achiel Leys heeft zijn Calibanfiguur doen uitgroeien tot een pantheist, niet een grove Pallieter-pantheist, doch veeleer tot een a.h.w. ‘subtiele’ levensgenieter die over de wereld zwerft:
‘Gedoog slechts dat ik dronken van verrukking dwaal
door dit gezegend land dat ik zoozeer beminde,
dat ik in 't leven dringe door zijn bittere schaal -
daar binnenin zal ik de waarheid zèlve vinden!’
Tot hij eindelijk Peregrinos tegenkomt die hem leert:
‘wie nooit geproefd heeft van het rijke festijn
dat “worden” heet, die weet niet veel, en leeft nog minder.’
En hoe Peregrinos zelf als een feniks uit zijn as herrezen is:
‘Nu was ik scheppend “worden”, vrij van allen band,
nu kon ik van het doode “zijn” de boeien slaken.’
Zó zal Caliban de volgeling van Peregrinos worden. De Shakespeariaanse monster-Caliban staat hier ver af. Hoor hoe mooi Caliban over zijn liefde zingt:
‘Toen ik nog eenzaam was, was denken me een pijn;
thans is jouw lichaamslijn de lijn van mijn gedachten.
O, in dit drachtenzware land steeds bij je zijn,
jou in mijn armen hebben alle, àlle nachten!’
En ook in zijn uren van weemoed, als hij de dood voelt heeft Caliban geen vrees:
‘En Caliban zit temerig een zeere punt te kerven
aan zijn verdriet, en maakt ervan een scherpe geer,
en steekt haar door zijn hart - omdat alles moet sterven,
omdat hij weet, helaas: er is géén wederkeer.’
Slechts eenmaal zweeft voor hem het geheimnis van de
‘mysterie-bloem die hij nog nimmer openvouwde.’
Spijtig is dit prachtige gedicht ‘De Wijsheid van Caliban’ te lang om hier over te schrijven. Achiel Leys' woorden vloeien, ze vloeien soms te gemakkelijk:
‘In bloemen-blauwe droomverloren mijmerij
bloeiden haar oogen...’
Of het ondanks de alliteratie niet genietbare beeld van zijn ogen die
‘...op de baren
als koene kleine kano's varen naar de kim.’
En een gemakkelijkheid, die eenmaal zelfs geen poëtische allures meer heeft:
‘De geur van boschbessen die goed zijn om te eten.’
Ook volgende regels:
Hij... ‘moet alle vruchten op zijn scherpe tanden splijten
en vinden binnenin de kern van de natuur.’
genaken nog niet het buitengewone vers van Henr. Roland Holst:
‘Zij zijn 't die uit de stekelige schalen
pellen de blankheid der binnenste pit.
Het is opvallend hoe zekere aspekten van de Calibanfiguur ook in de andere gedichten van de bundel terugkomen. Ook hier klinkt vaak dat zelfde fatalisme:
‘Wat vreugde en wat leed, wat liefde en wat haat,
de levensbeker in één enklen teug geleegd -
wat scheelt me dan de smaak die het bezinksel laat,
wat scheelt me dan de dood die op den bodem weegt.’
of het eenvoudig mooie:
‘Het is haast uit, moet niet meer rijpen,
ik ben volwassen nu en groot;
ik hang te hoog om naar te grijpen -
maar weldra val ik in je schoot.’
Een slordigheid waar ik niet overheen kon:
‘Nu ben ik niet meer eenzaam, niet meer zoo alleen
met deze arme zielige ‘identiteit’
Toch is Caliban van Achiel Leys een revelatie. A.d.R. |
|