het ‘wandern’, het trekken, zien zij de levensvorm die zal bevrijden en opvoeden tot volwaardiger mens-zijn. Wanneer men de berichten en verslagen over hun eerste tochten leest, dan heeft men werkelijk de indruk dat deze jeugd heilig overtuigd was dat uit zulke vereeuwigde trekkersgemeenschappen de gedroomde nieuwe mens zou kunnen ontstaan.
Alhoewel hun beweging de totale mens wil bereiken, kunnen we toch enkele leidende gedachten aanstippen:
1) Tijdens het trekken wordt bewust aangeknoopt met de oervorm van het menselijk samenleven: de horde. Het moet een bevrijding worden van de overdaad aan stof en vorm en een vrolijk zich ontzeggen van het lieve maar verwekend-comfortabele thuis.
2) Vinden zij eerst een nieuw tehuis in de natuur, later ontdekken zij het boerendom als drager van de ware volkskracht (en dus ook de volksdans, het lied, het spel, het jaarkringfeest, de sage, het handwerk) om ten slotte volledig bewust naar hun volk toe te groeien.
3) Lichaam en ziel, natuur en mens, het leven zelf vormen eenheden waaraan niet te tornen valt.
4) De ganse jeugd moet zich op tochten leren kennen, opdat ‘staat, volk, natie’ meer zou worden dan een ledig begrip.
5) Zij willen bewijzen dat zij zich kunnen onthouden van de ingeburgerde genotsmiddelen als alkohol en nikotine. Tijdens hun verzamelingen en tochten willen zij een natuurlijke vrolijkheid met bewust verzaken van pot en pint. Velen trekken deze lijn ook konsekwent door in het dagelijks leven en onderscheiden zich juist op deze wijze sterk uitgesproken van het bourgeois-wereldje.
De Leweging breidt zich langzamerhand uit, niet alleen in de breedte, maar ook in de diepte. Men wordt zich bewuster van de eigenlijke zending. Voelde men in den beginne slechts aan hoe men niet wilde zijn (niet burgerlijk, niet konventioneel) en leefde men er voor de rest op los, vrij en ‘onburgerlijk’, thans gaat men meer en meer terugkomen van deze ten slotte negatieve levenshouding.
Intensief zoekt men naar een nieuwe ethiek die de nieuwe gemeenschap sterk zou kunnen grondvesten. De kledij wordt stijlvoller, minder zinloos-eigenaardig, op trek beoefent men ijverig volkslied en -dans. De boer wordt uitgehoord betreffende zijn vertelkunst en het handwerk wordt nieuw leven ingeblazen. Vol eerbied buigt men zich over kultuur en geschiedenis van eigen volk. Voor geen enkel probleem wordt teruggeschrikt en tijdens de ‘Fahrten’ wordt gesproken over al wat de maatschappij kan aanbelangen: politiek, staathuishoudkunde, ekonomie, opvoeding, godsdienst, enz. Het wordt velen duidelijk hoe zij in het dagelijks leven, langs levenshouding en beroep om, de nieuwe geest kunnen doen zegevieren. Gemengde groepen, waarmee meisjes en jongens boven de 18 jaar samen het land doorkruisen, willen door hun houding en gedrag bewijzen dat er ook nog een ándere omgang tussen de geslachten mogelijk is: de kameraadschappelijke, waarbij het gaat om een gegeven vertrouwen en een nieuwe ridderlijkheid.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze nieuwe gedachten het opvoedingssysteem beïnvloeden. Een vooruitstrevend opvoeder, Richard Schirrmann, trekt er met zijn jongens en meisjes op uit om hen uit die zielloze stad weg te krijgen, hen de weg naar een rijker leven te wijzen. Hij sticht in 1910 te Altena in Westfalen de eerste Jeugdherberg opdat hij zijn tochten langer zou kunnen maken. De betekenis van zijn daad wordt weldra begrepen. Was het de gewoonte der Wandervögel onderdak te zoeken waar zij het krijgen konden, soms in een schuur, soms in de tent, soms onder God's vrije hemel, thans biedt de Jeugdherberg hen het middel zich nog vollediger een eigen stijl te scheppen. Onafhankelijk behelpen ze zichzelf in de - vaak door henzelf opgerichte en versierde - hemen. De staat begrijpt de opvoedende waarde die van de Jeugdherberg uitgaat en na de wereldoorlog zijn in Duitschland bij de 2.000 Jeugdherbergen open.
Ook in het buitenland doen gelijkaardige bewegingen zich langzamerhand opmerken. Bij ons sticht in 1913 Siska van Dalen de ‘Vlaamsche Wandelknapen’ naar het voorbeeld van de Duitse Wandervögel. Ook zij willen langs het trekken om de jeugd tot een mooier en vollediger mens-zijn opvoeden. In Noord-Nederland wordt in 1901 de