Golfslag. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Mijn vriend Harmen.De eerste keer dat ik een Fries ontmoette - ik herinner het me nog heel goed - was in de Jeugdherberg van Bergen-op-Zoom. Heel de dag was schoon geweest: een zonoverladen tocht, jonge blije mensen, de heerlijk openbloeiende natuur, dan de gulheid van de herberghouders en vooral die kameraadschap van al die kerels en meisjes uit alle hoeken van het land en zelfs van over de grenzen, die samen kookten en moorsten, mekaar nieuwsjes vertelden uit nooit-gehoorde steedjes en dorpjes en die samen hun vreugde om hun jong-zijn uitzongen. Zoo was het avond geworden en stil, met alles verzoend, zat de jonge schaar rond het kampvuur. En ineens was er een lange blonde man, hij heette Harmen, aan 't vertellen over zijn ‘heitelân’, over Friesland, Niet zoals het nu is, maar zoals het is blijven leven in de overleveringen, de sagen en de vertellingen. Hij vertelde over de Tsjoensters, de Kreamheinsters, de witte wijven, de zeemeerminnen en Hantsje Pik, die wij beter kennen als Pietje de Dood, over al die geesten en kollen die zo wonderwel passen in de nevels van dit zompig land. En toen verhaalde hij over de drie broeders die uit verre streken naar het land tussen Flie en Lauwers kwamen... In de tijd dat Alexander de Grote nog over de wereld regeerde leefden er drie broeders: Friso, Bruno en Saxo. Het waren krijgslieden die zich in de streek, die zij bestuurden, zeer gehaat hadden gemaakt. Zo besloten zij de wijde wereld in te trekken, nieuwe landen te winnen en het avontuur te gemoet te gaan. Zij vertrokken en namen slechts twee wonderdoende siera- | |
[pagina 39]
| |
den, een ijzeren kroon en een rood vaandel mee. Na maanden van ontbering en strijd kwamen ze in een woest land waar geen dorpen, noch steden waren. Aan een rivier, het Flie, waar de bodem rijk was en het land vlak, bouwden ze hun kasteel. Ze zaaiden en maaiden de akkers en mestten het vee. Ze onderwierpen de bevolking en richtten twee tempels op, één voor de God Stavo en een andere voor de Godin Tamfana. In de tempels van de Godin borgen ze zorgvuldig, de sieraden, de kroon en het vaandel op. Zo leefden ze stil en gelukkig als broeders. Op zekere dag graasde een koe van de eene broer op het grondgebied van de andere en een geweldige ruzie maakte het leven zuur. Wijl zij niet tot een vergelijk kwamen en niet tegen elkaar het zwaard wilden trekken, beslisten zij dat ze zouden scheiden. Friso, de oudste, bleef in het land aan het Flie. Saxo trok naar het Oosten en vestigde zich aan de Elbe, terwijl Bruno nog verder ging en een stad stichtte die hij Brunswijk noemde, waardoor hij wilde bewijzen dat hij, Bruno, altijd voor zijn broeders geweken was. Nu regeerde Friso alleen over zijn volk, dat ruw en machtig was, breed van borst en blond van haar en de eer en de moed als de opperste deugd roemde. Wanneer hij voelde dat hij ging sterven, riep Friso zijn strijders tot zich en bezwoer hen dat zij de kroon en het vaandel angstvallig zouden behoeden. Zij beloofden en deden het, totdat er een stoutmoedige Koning uit het land der Denen kwam en de kroon en de sieraden deed roven. Het vaandel vond hij niet, want het was diep in de grond geborgen. De volgende geslachten vergaten de plaats waar het verstoken was en nutteloos waren de opsporingen. Een heilig man, Wilibrord, was in de streek aangekomen en hoorde de klachten van het volk en op een zekere nacht verscheen er een engel in zijn droom die hem de plaats wees waar het vaandel verborgen lag. Wilibrord riep de vooraanstaanden bijeen en ontgroef het. In deze tijd regeerde Magnus Forteman over de Friezen en het was aan hem dat het vaandel overhandigd werd. Wanneer enkele jaren later Karel de Grote naar Rome trok, waren het de Friese krijgers, die met hun vaandel voorop, aan de spits van het heir opmarcheerden en het op de Engelenburg plantten. Rome kwam aan de Keizer en de overlevering leert ons dat deze strijd gewonnen werd dank zij de wonderdadige kracht van het vaandel. Sindsdien is het verdwenen... Harmen vertelde nog veel, want de Friese sagenschat is rijk en schoon, en later wanneer ik hem terug zag heb ik hem over Vlaanderen, over de Kempen gesproken en wij zijn vrienden geworden, want wij leerden elkaar kennen en begrijpen. | |
[pagina 40]
| |
En wij nemen afscheid.Veel van de Volksgebruiken zijn stilaan verloren gegaan en het is alleen op grote feestdagen dat vele Friezen de zorgvuldig opgevouwen klederen, die van geslacht tot geslacht werden bijgehouden, uit de kast halen en met opgepoetste sjees ter kermis rijden. Want naast schaatsen, kaatsen en zeilen zit het kermis vieren de Fries in het bloed, al gaat het er misschien wel een beetje minder luidruchtig dan in Vlaanderen. Een gebeurtenis die heel Friesland in rep en roer zet is de jaarlijkse elfstedentocht waar elke jonge Fries van droomt er eens te kunnen aan deel nemen en hem te winnen. Alhoewel er slechts een 200.000 Friezen zijn, het Nederlands de officiele taal is in onderwijs en bestuur en er geen steun is van een aangrenzend kultuurgebied, zooals in België de twee talen de ruime wisselwerking hebben tussen Frankrijk eenerzijds en Nederland anderzijds, toch wordt er door de verschillende ‘Fryske Selskippen’ een lovenswaardige poging gedaan om de eigen ‘mêmmetaal’ in stand te houden, 't zij door het inrichten van bijkomende leergangen op school, 't zij door de predikaties in de kerk of de veeltallige vergaderingen en bijeenkomsten van vorengenoemd Selskip. Een ding moeten we onthouden en dit is dat de Friese beweging op 't ogenblik niets anders meer is dan een Taalbeweging, die tot doel heeft het instandhouden van de eigen Friese taal in het raam van het Nederlandse geheel en dat bijgevolg onderstaand vers van de grote bezieler Harmen Sytses Systra in dit licht moet bezien worden. ‘Foarut, Foarut! de naesjes om us hinne
Tsjenn' allegaerr'nei heger doelwyt op,
En wy, wy scoene tôvje? - wy allinne?
Né, Né, kom foart! Hear, Lansljue, myn gerop:
Us eigen God - nin frjemde mear oanbean,
En Friezen, rom en gloarje wirdt us lean!’
wat verdietst wil zeggen: ‘Vooruit, vooruit, de naties om ons heen
Trekken allen op naar een hoger doel.
En wij, wij zouden talmen? - wij alleen?
Neen, neen, kom terstond! Hoort volksgenoten mijn geroep:
Onze eigen God - geen vreemde meer aanbeden,
En Friezen, roem en glorie wordt ons deel!’
Joris de WOLF.
Gemme van Burmania tot Filips de Tweede: ‘Wy Friezen knibble allinne for God en for nimmen yne wrâld.’ |
|