| |
| |
| |
Inleiding
1.0. Boekarcheologische aspecten
1.1. Identificatie
Hs. 641, dat hier in facsimile wordt uitgegeven, berust in de Bürgerbibliothek te Bern; de herkomst is onbekend. Het behoorde tot de verzameling van Jacobus Bongarsius (o 1554) die het als zijn levenswerk beschouwde een bibliotheek tot stand te brengen met handschriften en gedrukt werk uit zeer verschillende bronnen: ‘Unde intellegitur, cur diversissimas et Franciae et Germaniae regiones olim pertinuerint, donec uno per Bongarsium vinculo coniungerentur’Ga naar eind6.. De naam van de verkoper of de schenker van het hs. kon niet achterhaald worden.
| |
1.2. Inhoud
De codex bevat vooraan vier papieren schutbladen; de eerste twee zijn blanco, het derde werd in een zestiende-eeuwse cursief beschreven met een Latijns-Dietse woordenlijst, die in grote trekken uit het glossarium zelf werd gehaald (zie blz. 112-113); het vierde schutblad heeft in inkt bovenaan de signatuur 641. Het volgend blad in geel perkament moet de oorspronkelijke kaft geweest zijn; een later bijgeschreven (negentiende-eeuwse) titel luidt: ‘Vocabularium Latino-Belgicum’. De signatuur wordt herhaald en het stempel van de Bibliotheca Bernensis komt er op voor. Het hiernavolgende blad is nog slechts een afgebrokkeld stuk waarop bovenaan rechts in een moderne hand, met potlood, het cijfer 1 werd aangebracht; links bovenaan staat: ‘Vocabularium Latino-Belgicuū’. In het midden werd een nieuwe titel geschreven die door de toestand van het blad en de onduidelijkheid van het schrift onzeker is en verschillende interpretaties mogelijk maakt: ‘Significata vocabulorum’ of ‘vocabula’ of ‘verborum’. Tussen de twee laatste titels komt bij herhaling donec voor met onleesbare pennekrabbels (Dne drie ex..., enz.) en zes regels die evenmin te ontcijferen waren. Dit perkamenten folium is dus fol. 1ro en op de versozijde begint het glossarium. Achteraan in het werk bevinden zich 2 papieren schutbladen: blanco. Het algemeen voorkomen van het hs. valt wel mee, al werd de bovenkant op vele plaatsen door vocht beschadigd.
| |
1.3. De woordenlijst zonder tekst
De tekst beslaat 83 perkamenten folia van 16,5 cm hoog en 11 cm breed. Het geheel bestaat uit 11 katernen waarvan elk laatste folium verso onderaan een signatuur draagt, nl. j9 (= primus) op 8vo; ij op 16vo; iij op 24vo; iiij op 32vo; v op 40vo; vj op 48vo; vij op 56vo; viij op 64vo; ix op 72vo; x op 80vo. De elfde katern is onvolledig: er ontbreken een of twee bladen, want het laatste woord van 80vo luidt tumidus drentende en het volgend bewaard blad, thans 81ro, begint met vegetabilis eruoedelec. Ook na het 83e blad mist men opnieuw een of twee folia; dit blijkt uit een overgebleven zeer afgebrokkeld reepje waar op de rectozijde in kolom 1, nog gedeelten van Latijnse woorden staan (vo-,
| |
| |
vot-, vot-, vot-, v-, ..., v-, vr-). De elfde katern bevat dus slechts vier folia, drie volledige en een snipper. Hieruit blijkt dat het hs. niet af is. In het perkament komen gaten en scheuren voor of werd de rand aangetast (fol. 78 tot 83). Deze gaten en scheuren waren er wel reeds in het onbeschreven hs. en er werd door de schrijver rekening mee gehouden. Scheuren werden dichtgenaaid en op fol. 83 kwam het gat er na het schrijven in.
Opbouwformule: 1 (= de oude perkamenten kaft) + 10 IV + IV-4; wordt de volledige inhoud van de band er bijgerekend, dan werden ingebonden: 4 (= papieren schutbladen) + 1 + 10 IV + IV-4 + 2 (= papieren schutbladen).
Foliëring: het hs. werd modern gefolieerd: 1 in potlood, 2 niet, 3 en 4 met inkt, 5 met potlood, 6 met inkt; 23-27 met potlood; 28 en 29 nu onleesbaar; 30 met potlood; 31-39 ontbreken; 40, 50, 60, 70 en 80 evenals 83 met potlood. De bladspiegel (hoogte ca. 11 cm, breedte ca. 7,5 cm), die door prikjes in het folium werd afgebakend, is gelinieerd voor 26 regels. Voor ieder van de twee kolommen (de breedte wisselt af: van 3 tot 3,5 cm) blijft een kleine ruimte over; voor iedere tweede kolom werd zelfs een kolommetje getrokken: de hoofdletters staan er nochtans niet in.
| |
1.4. De woordenlijst met tekst
Schrift: het hs. is geschreven in een gotisch kalligrafisch schrift dat in de 13de en 14de eeuw, in ‘wetenschappelijke’ werken, min of meer stereotiep was en dus moeilijk gelokaliseerd kan worden. Het onpersoonlijk karakter van zo'n schrift kan maar in een zekere mate van een ander onderscheiden worden indien de tekens werkelijk op een ideale wijze schoon en regelmatig werden gevormd, zodat de littera textualis als een eenheid opvalt, of, en dat is dan het ander extreem, indien met een vrijere hand werd geschreven en een volledig geproportioneerd beeld niet werd bereikt.
Niettegenstaande de uniformiteit van de tekens werd het hs. van Bern (B) toch met een lossere hand neergeschreven. De afkortingen werden niet altijd systematisch doorgevoerd, dezelfde tekens zijn niet steeds gelijk, de i en de j hebben slechts sporadisch streepje of punt en het werk van de rubricator is niet af. Het stuk moet gerekend worden tot de zgn. geleerde litteratuur, waarvoor ook de indeling in kolommen karakteristiek is. Eén hand heeft het geschreven en hierbij valt op dat de laatst bewaarde folia met minder zorg werden bewerkt.
Rubricering: de copiist, die onbekend is, liet bij het begin van een nieuwe alfabetische reeks een ruimte vrij voor de hoofdletter van het eerste woord, maar de rubricator vulde het woord nooit aan behalve voor de B en de D. Volledigheidshalve: misschien was er nooit een rubricatie voorzien en moest alles door de copiist zelf gepresteerd worden. Hangt het niet-afwerken van de eerste hoofdletter misschien samen met het geringer enthousiasme dat reeds duidelijk werd bij de laatste folia? Het blijft gissen. Het hs. werd met zwarte inkt geschreven; rood zijn slechts de eerste B-majuskel en de zeven daaraan voorafgaande a-woorden (van auena tot azimus), de eerste D-majuskel en de zeventien
| |
| |
daarop volgende items (van dactilum tot debellare). Voor verschillende hoofdletters is de representant zichtbaar; dit gebeurt bij de B, de D, E en F; bij Habena werd ruimte opengelaten, maar werd het volledig woord toch geschreven. Ook bij de J werkte de copiist onoplettend, want zonder plaats vrij te laten schreef hij met een hoofdletter Acere (voor Jacere); de hoofdletter kon eventueel nog in het eerste kolommetje, maar de A-staat er.
| |
Enige paleografische eigenaardigheden:
1. | Het teken dat a voorstelt is dubbel: er is een overeenstemming met onze huidige gedrukte a, grafie met twee ‘verdiepingen’ zoals in condere-maken, of er is de gelijkenis met de a die wij schrijven, een soort o met een streepje rechts in bijv. adumbrare, aduersarjus, amarusca. |
2. | Het grafeem d heeft twee allografen, de gewone Latijnse d (assiduitas, auditio, libidinosus) en de zgn. kanselarij-d (egritudo, formidare, lidia); dezelfde mogelijkheid bestaat in de Dietse vormen (taxare-dingen), maar met overweldigende meerderheid van kanselarij-d: flagitare-bidden, jsrahel-siende gode. Tweede opmerking hierbij: in of tegen het bovenste gedeelte van de schacht van de kanselarij-d zit soms een accent, een soort spiritus lenis die op een e lijkt: jsrahelita-de gode siet; bigamus-de heft tue wif; jnsanus-douende; resuscitare-leuende maken; jnfinitiuus (sic)-nit endende; jnuestigabilis-njt underujndelec; castimonia-reinegheid; dampnabiliter-scadeleke; cedula-schrode (ve)l cedle; jmpatienter-vnverdoldeleke; contumaciter-vnwerdeleke. De normale schrijfwijze is er natuurlijk ook: legatio-bodescap; soms staan zelfs de twee toepassingen naast elkaar: peregre-bedeuart naast peregrinatio-bedeuart. De -d'- of -de- (met bovengeschreven teken) is twaalfde-eeuws en komt nog in het begin van de 13de eeuw voor (V. Michels, Mittelhochdeutsches Elementarbuch [19214], 42). |
3. | i, j, ij en y: Soms komt de i reeds voor met een licht schuin streepje (auricalcummessinc); dat is ook het geval met de ij, teken dat uit i plus j bestaat, duidelijk anders dan de y: confessio-bijgte; confessor-bijgtere; celeuma-lijt; jllimis-sunder slijc; consecratio-wijnge. Elders werd geen diacritisch teken gebruikt: bipennis-bijl; ook niet bij j alleen. Het y-grafeem, verschillend van de ij, staat bijv. in cynamonium, cythara, cytharizare, dyplois meestal zonder bijkomende aanduiding, soms met een soort accentstreepje als in cytharizare of met één punt zoals in dyplois, mysterium, mystice, paradysus, prothomartyr.
j in de plaats van i dient in veel gevallen ter verduidelijking. De leesbaarheid wordt inderdaad vergroot:
a. | indien men na u (en in mindere mate na v, w) j schrijft: anecleujnge-jnherentia; getujget-frondosus; lujen-mugire; lujinge-rugitus; pruujnge probatio (:pruuinge-examinatio), vnderujndenisse-jndagatio (:vnderuindenisse-jnquisitio, vndervindenisse-exquisitio), ujent-jnimicus (:viant-hostis); enz.; |
b. | Grafeologisch is j ook normaal na n: snjden-secare, utsnjden-excidere (:sniden-cedere; snidinge-celatura), vermanjnge-premonitjo (:vermaninge-monumentum); waenjnge-putatio (tegenover weininge-eiulatus); widernjgen-reclinare (:widerniginge-reclinatio); |
c. | Ten slotte staat j in verschillende andere posities, bijv. vóór of na r: en djr rjnoceros (:en dir pantera, en dier tigris); rjujre-riuus; riujre-fluvjus (:rivirken-riuulus); urjlaten-manumittere (:vrimaken-emancipare); geurjet-manumissus (:geuriet-libertus). Het eind van
|
|
| |
| |
|
| het woord (net zoals het eind van de syllabe: zie boven) krijgt j: van bj-cominus; hoj-fenum, enz. Te vergelijken is hier de cijferconstructie j, ij, iij, iiij, enz. waar de j ook afsluit. Vgl. nog, waarschijnlijk onder invloed van andere schriftbeelden die de schrijver bijgebleven zijn: untcjen-formidare (vntcien-expavescere); cardjnal-cardinalis; ioleke vel urojleke-jocunde (:vroilec-jocundus); vtgjtenisse (:vtgitinge-refusio; vtgietinge-effusio). |
|
4. | De traditionele r die men in het zuiden meer dan in het noorden schrijft, is ontstaan uit een soort z (zonder het dwarsstreepje) zoals die vooral in de verbinding -oz voorkomt. Ter verduidelijking wordt hier in voorbeelden ook z gedrukt: auroza-dageraet; censura-ozdeel; censere-ozdelen; bellator-ozlogere; coloz-varwe; timoz-sozge; maar plusminus zoals onze huidige gedrukte r elders: colorare, corona, coronare, corus, coriarius, coruscare. Oz komt, zoals in het gotisch schrift, vaak aan het eind van een woord voor, misschien, indien de regel streng wordt toegepast, ook elders na korte a (ante-uore naast anterjor-vozder); ar, er, ur hebben traditionele r, ook br-; in de verdubbeling staat ozr: cozrumpere, jncozruptus òf orr: corroborare. Oude r wordt het meest gebruikt; de naar beneden verlengde schacht, onder de regel (zoals in arare-erien), zal wel geen longobardisch relict zijn, maar een eenvoudig sierstreepje. |
5. | Gewoonlijk voorkomende s is een lang teken, een schacht met boogje bovenaan naar rechts, soms met bijkomende boog, onderaan naar links; zij wordt gevormd zoals de f, maar dan zonder de dwarsstreep. Voorbeelden: exsomnis-sunder slap. Vooral op het eind van het woord wordt soms een lange s geschreven, die door een golvende tendens van de schacht en een sierstreepje onderaan op een ‘ronde’ s begint te lijken: almus; alnus; ascella-ocsele; de bijkomende ‘krul’ zit onder de regel. Kordater op weg naar de ronde s, maar met het benedenstuk steeds onderaan de regel, is bijv. artificiosus, auis. Echte ronde s op de regel: auceps; biceps; consistorium-dinchus; verus. Een duidelijke oppositie tussen fraaie lange s in aanpassing en ronde s, de reductie van de ronde hoofdletter, is bijv. edes-hus. |
Samenvattend: lange s evolueert zichtbaar op en beneden de regel; ronde s heeft twee typische vormen: zuiver rond of hetzelfde teken maar open in plaats van volledig gebogen naar beneden toe. Tot zover de vorming van de s. Met betrekking tot de plaats waar het teken geschreven wordt, is er een bijzonderheid. De eind-s (het is dus geen afkorting, evenmin als de boven beschreven eind-e in -de) wordt soms boven de regel aangebracht: jncentiuus, jncongruitas, jncongruus, longanimis, proceritas, sagacitas, subtilitas, surditas, triformis; compassio-entfarmnisse (met -nis- op het eind van de regel). De procedure geldt dus bij bepaalde uitgangen: -is (en bij het Diets -nis), -itas, -us. Overigens verdwijnt de boven de regel geschreven eind-s niet met de handschriftelijke periode: in gedrukte werken komt zij voor tot aan het eind van de 15de eeuw.
Afkortingen: de tekst en de translitteratie samen vergemakkelijken controle. Het Latijns lettertype blijft behouden indien de tekstbezorgers onvoorwaardelijk menen de lezing van de afkorting te kunnen rechtvaardigen; blijft er evenwel twijfel bestaan, dan wordt cursief gedrukt. De afkortingen (betekenisstreepjes, lus, bovengeschreven letter, samentrekking, de p- of de l-combinaties) die in het hs. voorkomen, zijn traditioneel. In de voorbeelden wordt alleen het besproken teken aangeduid, niet de andere eventuele afkortingen. Ieder woord wordt klein geschreven. De schrijver heeft ze nochtans niet
| |
| |
altijd in een klassieke vorm geschreven hetgeen kan betekenen dat in bepaalde gevallen echte varianten gebruikt worden. Het ziet er als volgt uit:
1. | De streepjes die boven een woordgedeelte staan, komen in verschillende vormen voor (horizontaal, horizontaal met rechts een verticaal streepje loodrecht van beneden naar boven, een golvend lijntje e.d.); zij kunnen betekenen:
*m, me, n, ne
Voorbeelden:
a. | annuatjm; apparitor-amman; ascensio-opclembinge; beta-bete (ve)l lambertine; carpentum-timbringe; cingulum-gurdel; circumferre-umbedragen; circumstare-umbestan; complex-helpe; |
b. | coherere-te samene hangen; collectaneus-te samene geuoct; aggregare-samenen; combinaresamenen; compilare-samenen; glomerare-samenen; pariter-te samene; ook zonder probleem zijn adunatio-sameninge; combinatio-sameninge; compilatio-sameninge; compilator-samenere; compungere-te samene drucken; coniunctum-te samne; vnjo-samenjnge;
*-m- of -me-
Niet altijd kan zomaar beslist worden of het samne(n) of samene(n) moet zijn, omdat het bovengeschreven streepje als -m- of -me- gelezen kan worden. Er zijn gelukkig voluit opgetekende vormen: de werkwoorden adunare, aggregare, coagitare, combinare, compilare, concrescere, concumbere, congerere, congregare en glomerare; de substantieven: adunatio-sameninge; combinatio, compilatio, congestio, vna en vnjo-samenjnge; ten slotte is er pariter-te samene. De grote meerderheid brengt het bovengeschreven streepje; de oplossingen van Buitenrust Hettema (BH) bij de talrijke samen- of te samene-samenstellingen kunnen slechts gissingen zijn, zelfs indien men ‘logisch’ zou gaan aanvullen. Er zijn inderdaad soms groepen zoals compilare-samenen met daarna compilatio-sa(me)ninge; compilator-sa(me)nere; compungere-te sa(me)ne drucken; complodere-te sa(me)ne slan; concumbere-te sa(me)ne slapen;concrescere-te sa(me)ne wassen; conficere-te sa(me)ne maken. De groepjes zijn soms tot een tweetal geslonken; bij adunare-samenen hoort sameninge, bij combinare-samenen
behoort combinatio-sameninge en bij congerere-samnen behoort congestio-samninge. Men benadert dus misschien de waarheid door naast aggregare-samenen ook agglutinare-sa(me)ne limen te lezen. Maar bewijzen kan men het niet, evenmin als in coniunctum-te sa(m)ne; gregatjm-tesa(me)ne; colligare-te sa(me)ne binden; colligere-te sa(me)ne binden; confluere-te sa(me)ne bliuen; conferre-te sa(me)ne dragen, enz. Men moet even bij de toestand blijven stilstaan, omdat hij van belang is: -me- is immers algemeen Diets, -m- is oostelijk Nederlands. Bij het weergeven van het hs. werd de oostelijke vorm gebruikt. Bij de sa(me)ne-reeks mag misschien ook gevoegd worden: condempnatio-verdu(m,me)nisse, dat tot verdumenisse werd genormaliseerd, waar BH (1889:84) echter verdumnisse leest. Eén detail nog hier: de elementen van te samene en dergelijke staan in hun toch zeer beperkte kolom zo dicht bij elkaar, dat zij aaneengeschreven lijken; het hs. toont aan dat zij gescheiden moeten worden; |
c. | cingere-gurden; cómplicare-valden; conquassare-breken; consequi-eruolgen; jterare-erbeginnen; parentela-slagte (ve)l magscap; |
d. | acceptare-genamen; aduenire-tocomen; aduertere-uernemen; anticipare-voregripen; calciamentum-gescoe; eiulare-carmen; eneruare-uerlemen; epitafium-dat men scrift opt graf;
|
|
| |
| |
|
| eripere-benemen; simul-tesamen (cf. te samne?). |
|
2. | Een streepje door de slot-l wordt als -is gelezen: criminalis, impassibilis, virginalis. Staat die ł alleen, dan gaat het om het traditionele vel. Doorgestreepte l binnen het woord moet met vocaal of vocalen en consonant(en) aangevuld worden: canicularis, cornjcula, craticula, juuencula, singularitas; -angelus; euangelista-ewangeliste; -gubernaculum, munusculum, vermiculum, euangelium. Dit streepje door de l wisselt af met een accent naast of door de l in bijv. singularitas, singulariter, ecclesia. |
3. | Een bovengeschreven haakje of accent betekent ar, er, ra, re: consternari-dar neder werpen; confundere-verdumen; confutatio-scofferture; duriter-harde; elinguis-sunder tunge; personatus-personaet; atramentum-atrement; anachorita-heremite; appreciarj, apprehendere. |
4. | Er zijn de combinaties met de p:
a. | de p wordt doorgestreept = er, ir, ri: decipere, disperdere, jmperialis; personatus-personaet; persicus-perscbom; -inspiratus, -imprimere. Soms wordt een fout gemaakt: de p van deprimere heeft het teken van de ro, zodat in feite depromere geschreven werd; |
b. | er staat een streepje of een haakje boven de p = re: predicamentum-predecade; predicare-predeken; prelatus-prelaet; presulatus, reprehendere; |
c. | de p wordt aangevuld met een onderlus = ro: processio-processie; prouidus, prouerbium, reciprocare, reciprocus; |
d. | boven de p werd een i bijgeschreven = ri: primas, primogenitus, priuare, priuatio, priuatjm; |
|
5. | De combinaties met q:
a. | een teken dat op a lijkt, wordt boven de q geschreven = ua: jnconuenjentervmbequameleke; jnfamia-quade njmare; libidinosus-quatlosteg; loquacitas-clappinge; quaternarjus; quisquam; talio-de gift quat uor gut; versipellis-quatlisteg; |
b. | een streepje boven de q = ue: querimonia, questionarjus. De ue in -que wordt voorgesteld door de kommapunt: quotienscumque, quotuscumque, quousque; |
c. | de i boven de q = ui: jnquinare, jnsequi, quinarjus, quindecjm, quinquies, requies; |
d. | de o boven de q = uo: quoniam, quotiens, quousque. |
|
6. | De r-combinaties:
a. | het bovengeschreven teken dat op een a lijkt = ra: delatio-enwegdraginge; degradare-entgradiren; demonstratiue; jneffabiliter-ungesprakeleke; jntrahere; jntumulatio-begraujnge; malogranatum-appelgranat; |
b. | bovengeschreven e = re: eradicatio-ut treckenisse; thesaurarium-trescamere. Logisch zou men ook jntemperantia-ungetempreheit moeten lezen; ook jntemperatus-ungetempret bestaat naast jntemperies-ungetemperheit. Foutief afkortingsteken of een vergeten -t- in ungetempretheit; |
c. | bovengeschreven i = ri: jnscriptio, lacrimari; patriarcha-patriarke; presbiterjum-pristerscap; retribuere, trinitas; |
d. | bovengeschreven o = ro: petrosilinum-petersilie; retrogradus; |
e. | het teken als een o met een haaltje bovenaan = ur: contingenter-auenturleke; conturbare, jncuruare, jnuestitura; naturaliter-naturleke; |
f. | het bovengeschreven teken als een z = er, ri of ui: jnduratio-verherdenisse heeft voor de eerste er een komma en voor de tweede de z; - archipresbiter-ertsprister; genitrix-muder;
|
|
| |
| |
|
| jmperatrix; exequie-begancnisse. |
|
7. | Het teken als een 9 duidt ook hier con- of -us aan: coeternus, dignus, jncongruitas, jnconsulte, jnconuenjenter. |
8. | Tot de groep van de ‘nomina sacra’ behoren in B: archiepc-ertsbiscop; archipb'rertsprister; eccl(esi)a-kerke; eccl(esi)asticus (niet vertaald); epc-biscop; eu(an)g(e)lista-ewa(n)g(e)lista; eu(an)g(e)l(iu)m-evangelie; jhc-jhc(jhesus); mis(eri)c(or)d(i)a-genade; ompc (= omnipotens)-aleweldeg; scs (= sanctus)-heileg. (Zie: E. Lüders, Ueber die Abbreviatur von Jesus Christus in den mittelalterlichen Handschriften; in: Studia Neophilologica XLIII (1971), 2, 375 vv). De voorbeelden uit B hebben alle het bovengeschreven streepje van de afkorting, een streepje door de l (eccl(esi)a; niet in eccl(esi)asticus waar boven de a een streepje staat; eu(an)g(e)l(iu)m), of een accent (archipb'r). De verwante hss. gebruiken reeds niet meer volledig de formules van B; zo heeft Trev. 1125/2059: p(re)sbit(er)
31v; ecclesia 12v; epyscop(us) 13r; eua(n)g(e)lium; euangelista 13v; jh'c ihesus 18v; mis(eri)c(or)dia 25v; omnipotens 29r; sanctus 36r. In ieder geval werden de afkortingen niet altijd correct gebruikt. De reden hiervoor is tweevoudig: de schrijver kan zich vergissen, of het teken kan met te weinig zorg neergeschreven zijn zodat tenminste twijfel rijst bij de interpretatie (klassiek voorbeeld is het bovengeschreven streepje als streepje of als streep met haakje). |
Siglen: op fol. lvb en 2ra komen siglen voor, die door een latere hand bij bepaalde Latijnse vormen werden bijgeschreven. In zijn uitgave van B heeft BH ze ook gecodeerd (1889:VII), maar hij vergiste zich daarbij. Zo komt ‘het teeken dat veel van een misvormde lange s heeft’, en ‘quintae’ zou moeten voorstellen, niet aan de beurt; zo heeft hij in elk geval niet opgemerkt dat op 1vb de twee delen die de volledige afkorting aanduiden, bijv. n.s., bij het eerste item abolere-afdon werkelijk bij elkaar horen, al staan zij links en rechts van het item. Op 2ra heeft men de siglen vóór ieder lemma geplaatst. De oplossingen van BH zijn dus, op een paar uitzonderingen na, correct, maar de interpretatie ervan is foutief omdat hij niet inzag dat zij bij elkaar hoorden. Uit een notitie bij K. Grubmüller (1967:355) zou de schijn kunnen ontstaan dat de siglen er voor het eerst werden ontcijferd. Wie grammaticale hss. onderzoekt, vindt er het materiaal om de siglen op te lossen; ten tweede deelde BH (t.a.p.), en dat deden ook anderen, de reeks mee en daardoor leverde hij ook de sleutel voor de nog in de korte lijst ontbrekende letters. De in het hs. gebruikte siglen luiden:
a. |
= |
activum |
a.p. |
= |
activum prime conjugationis |
a.t. |
= |
activum tercie conjugationis |
d. |
= |
deponens |
d.p. |
= |
deponens prime conjugationis |
d.t. |
= |
deponens tercie conjugationis |
f.p. |
= |
femininum prime declinationis |
f.t. |
= |
femininum tercie declinationis |
m.s. |
= |
masculinum secunde declinationis |
n. |
= |
neutrum |
n.s. |
= |
neutrum secunde declinationis |
| |
| |
n.t. |
= |
neutrum tercie conjugationis |
p. |
= |
prime conjugationis, prima conjugatio |
s. |
= |
secunde conjugationis, secunda conjugatio |
t. |
= |
tercie conjugationis, tercia conjugatio |
De nomenclatuur in de grammaticale hss. kan enigszins anders zijn en dus kunnen de gegevens met varianten gelezen worden. Zo kan f. als generis feininini, m. als generis masculini en n. als generis neutri geïnterpreteerd worden. Bij drie items: (Q)va-wa 64 va (BH 1889:VII, foutief: qae), quando-wanne 64vb en nunquid-ene 52vb zou men het bijgeschreven teken dat op een sigma lijkt als een soort a moeten lezen (een andere a dan in activum), als sigle voor adverbium.
| |
Toevoegingen van een jongere hand:
1. | Naast abhominarj 1vb werd in de kolom zelf onbequamicheit bijgeschreven; op abhominarj volgt echter, zonder interpretament, abhominatio en er kan dus foutief zijn ingevuld. Naast exurere-brujen staat in jonger schrift in de rand van 29rb brujter. Naast familia-maisnjde staat in de rand van 29va maisnie. Na tractare-handelen, het laatste woord van 79va, staat treuge-bestant. |
2. | Er zijn ook Latijnse toevoegingen: amurca 5ra heeft geen oorspronkelijk interpretament; op de open plaats werd iets boven de regel amunca bijgeschreven. Op 5rb wordt animalis door velec verklaard; boven dit laatste woord staat varo of vare. Arterie 6vb heeft eveneens slechts een interpretament van jongere hand: vene vorales (BH, 1889:83, leest vene boralis, daarna ib. XXX: artere vene vocales). |
3. | Onder deze rubriek vallen ook. een paar tientallen onderstreepte items en items die van een kruisje voorzien werden. Een globaal logisch verband valt hierbij niet op. Wel kan men, buiten de alleenstaande woorden, kleine groepen onderscheiden, die op een of andere manier samenhoren. Voorbeelden:
a. | cauillatio-baraet; circumuentio-barat; |
b. | pila-tauerne; pila-stotre; pila-gescot; |
c. | angariare-bedwingen; angaria-rese; |
d. | concubina-kefse; exurere-brujen; manzer-hurren son. |
|
| |
Correcties:
1. | De schrijver expungeert bij: clericaliter-clercleke; frustrum-stucke; huc-here; pingere-molen (naast pictura-molinge, pictor-molre: de bovengeschreven -e- lijkt jonger te zijn); jmpunitas-roste (naast quies-roste, pausa-roeste); pecten-sculle uel plaidise; pernox-uernagteg; parujpendere-versmaden; viella-uedele met geëxpungeerde -e-. Er is twijfel bij generatio-geslagte. Boven de -a- van -slag- staat duidelijk de -e-; onderaan de -a- lijkt een begin van een streepje de punt te kunnen vervangen; dan: geslegte. |
2. | Er zijn aanvullingen zonder interpunctie: ara-alter wordt aelter of elter; acceptabilis-genamelec wordt door een latere hand genaemelec of genemelec (vgl. het hierop volgend acceptus-geneme); hactenus-hartoewordt haertoe, hertoe; infestare-muden wordt muedenz; mathematicus-radere wordt raedere of redere (naast suasor-redere) zoals mathsesis-ratsele: raetsele of retsele; juuenca-verse met verwijzing naar de in te lassen tweede -e- wordt veer-; putare-wenen krijgt een -a- boven de we- zodat waenen gelezen moet worden;
|
| |
| |
| roscidus-dowech met bovengeschreven -u- wordt douwech (vgl. rorare-douwen; ros-dou). Er is in verschillende gevallen twijfel in verband met de oorspronkelijkheid van het bovengeschreven teken, bijv. in lenis-sachte; leniter-sagteleke; lenire-sachten. |
3. | Overige correcties: in alacris stond oorspronkelijk een l i.p.v. een c; arabs-arabsman heeft bijgevoegde -e- boven de b: arabesman; vita-bant heeft bijgeschreven -t-: vitta; consecutio-eruolgnisse heeft bovengeschreven -l-: correctie uit eruognisse; proportionalitas-gelicnisse werd door bijgeschreven -s- verbeterd uit gelicnise; ampliare-meerren ontstond door bovengeschreven -e- uit merren; dampnabiliter-scadleke heeft een waarschijnlijk achteraf toegevoegde -e-: scadeleke; jmpulsus-stoten kreeg bijgeschreven ge-: gestoten; capisterium-penre heeft de p-van penre verbeterd, mogelijk uit een u-, meent BH, 1889:54. Correcter lijkt: verbeterd uit een ca-. De schrijver schreef juist de Latijnse kopwoordenreeks met ca- en de vertalingen begonnen eveneens zo: capitle, capitel, capun. Sorbiuncula heeft toegevoegde ci-: sorbiciuncula-supeken; jnuanescere-te wite werden heeft bovengeschreven nj-: te njwite werden; tigris-en dier heeft bovengeschreven en. Ook hier is niet altijd uit te maken of het gaat om latere toevoegingen en ook hier bestaat twijfel in verband met de definitieve lectuur. Zo had het hs. oorspronkelijk pelliceum-pels; voor de -e- van -ceum
staat een -j- en boven dezelfde -e- een -i- (misschien van verschillende hand). De oudste correctie lijkt pellicjum te zijn, de latere pellicium. In ratiocinatio-beschedenisse is de bijgeschreven -i- na de besch- twijfelachtig; er zijn ook geen bewijzen in de andere vormen: discernere-bescheden, maar secernere-bescheiden. Pixis-bosse heeft een, ietwat er boven (tussen -x- en -i-) nog aan toegevoegd, overtollig streepje in de vorm van een lange i. Een ander geval: longanimitas-gebeidegheit heeft -heit onder het hoofdwoord nageschreven. Een latere lezer (corrector?) heeft dit niet gezien en voegt een tweede maal -heit in, nu boven het woord. Triumphare-gesegen heeft een -j- door de -e van oorspronkelijk -seg-. Gesjgen is waarschijnlijk ontstaan onder invloed van het volgend triumphus-sige. Alles bij elkaar wijzen de correcties toch op een zekere bezinning. Wat niet bewezen kan worden, is: zijn ze origineel of secundair? |
4. | Het afbreken van de woorden: de glossen staan in hun kolom op één regel; omdat het explicament vaak met twee ‘synoniemen’ het lemma illustreert, is er te weinig plaats op die ene regel en wordt onder- of bovenaan het blad waar de meeste ruimte is, het ontbrekende bijgeschreven. Hierbij wordt het eind van het niet volledig genoteerde woord in de rand van een of twee schuine streepjes voorzien. In veel gevallen worden deze ‘koppeltekens’ vergeten. Slechts in een paar gevallen is er geen sprake van het scheiden van syllabe(n): conspiratio- eenradegheit; jnconstantia-vngestadegheit; sterilitas-vndraglecheit (Het gecursiveerde duidt hier het deel aan dat op een andere regel werd bijgeschreven; L.d.M.). Op andere plaatsen geldt de regel van de zgn. Stammbuchstaben, naar de etymologische elementen: confraternitas-gebruderscap; fascia-wigebant vel mammebant; jmpatiencia-vngedoldegheit; jndignatio-vnwerdegheit. Hetzelfde gebeurt bij: campago-leet vel geuognisse; jnspiratio-jnethminge vel jnblasinge; penitentia-penitence vel beruwenisse; procuratio-anwalt vel beranisse; resurrectio-operstanisse. Het hs. breekt af na vocaal: assolet plegt vel is gewone; eucharistia gotsligame; jndiscrete umbeschedenleke; jnquinatio untreinegheide; nude naketleke vel openbare. Twee consonanten die op elkaar volgen, worden gescheiden: animaduersio-vernemenisse; compassio-entfarmnisse; jnfinitiuus-jnfinitif vel nit endende;
|
| |
| |
| jnflatus-geswollen vel gedronten; jnstaurare-storen vel stigten; miseratio-untfarmenisse; nectar-clarheit vel pigment. |
| |
1.5. De band
De perkamenten band (17,5 × 11,2 cm) is zonder enige versiering en kan nog uit de 16de eeuw stammen; oorspronkelijk was hij grijsachtig. Op de rug bovenaan staat: ‘Vocabulariū Latino-Belgicum’. Onderaan op de rug werd een etiket gekleefd met: mscpt. 641, waardoor een eerste, met inkt op de rug aangebrachte signatuur, werd bedekt.
| |
1.6. Datering op grond van uiterlijke kenmerken
Er zijn verschillende meningen over de datering en waarschijnlijk gaan zij terug op het schrift en de oudere vormen in het hs. (besuoken, cletce, quetcinge, th in plaats van t en dergelijke), meer dan op de factuur van de lettertekens. Het veiligst lijkt de datering van de Bouwstoffen begin van de 14de eeuw, maar men heeft het stuk gesitueerd in:
de 12de of 13de eeuw:
J.R. Sinner, Catalogus manuscriptorum Bibliothecae Bernensis 3 [1772], 125; |
|
de 13de eeuw:
E.G. Graff, in Diutisca II [1827], 195-230; H. Hagen, in de catalogus van de Bibliotheca Bongarsiana. Bern [1875]; |
|
ca. eind 13de, begin 14de eeuw:
F. Buitenrust Hettema, Het Nederduitsch glossarium van Bern. Leiden [1889], blz. IV: ‘in het laatst der XIIIde, zoo niet in het begin der XIVde eeuw’;
MNW. Bouwstoffen nr. 63: ‘de allereerste jaren van de 14de eeuw’;
E. Rooth, Ein neuentdeckter niederländischer Minnesänger aus dem 13. Jahrhundert. Lund [1928], 28: plusminus 1300; |
|
de 14de eeuw:
F. Hoffmann von Fallersleben, in Horae Belgicae VII [1845], 5-7; |
L. Diefenbach, Glossarium Latino-Germanicum. Frankfurt [1857], nr. 99 van de bronnen. - Graff en Hoffmann von Fallersleben worden hier samen omschreven als ‘Glossarium Batavicum (nl.) saec. XIV’. |
|
|
-
eind6.
- Zie Hermann Hagen, Catalogus Codicum Bernensium (Bibliotheca Bongarsiana).
|