| |
| |
| |
| |
Het zevende zintuig
Joost Pollmann
Alledaags oriëntalisme: een verkenning van de Arabische beeldcultuur
Paus Benedictus xvi heeft op 22 april jongstleden iets bijzonders gedaan: hij heeft op het uur dat onze Verlosser aan het kruis sterft, tijdens een speciale uitzending van de rai, vragen van televisiekijkers beantwoord. Popularisering van het geloof op Goede Vrijdag, wanneer de kerken zijn behangen met paarse doeken als teken van rouw en soberheid. Zo conservatief is het Vaticaan dus ook weer niet. Daar moest ik aan denken toen ik spam kreeg van IqraShop, een islamitisch postorderbedrijf dat 3500 titels met religieuze strekking verkoopt en nieuwe klanten verblijdt met een Mekka-paspoortje waarin foto's staan van de plaatsen waar de Profeet en zijn familie woonden. Een interessant hebbeding en een bewijs dat moslims niet zo iconofoob zijn als algemeen wordt aangenomen.
Tasweer is het Arabische woord voor afbeeldingen, plaatjes, foto's, tekeningen. Volgens de strengste soera's zijn ze verboden, haram, omdat ze leiden tot afgoderij en de Allerhoogste jaloers kunnen maken. Islamitische kunst moet zich daarom beperken tot kalligrafieën en arabesken, en een figuratieve weergave van de Schepping links laten liggen. Maar in de dagelijkse praktijk blijken de Maghreb, de Mashreq en het Arabisch schiereiland over een uitgebreide beeldcultuur te beschikken, met strips, cartoons, tekenfilms, graffiti, reclamemateriaal en spandoekkunst. Bijna, zou je zeggen, zoals bij ons. In de maand maart van dit bewogen jaar vond in de Jordaanse hoofdstad Amman de eerste editie plaats van het Festival de l'Image en bijna tegelijkertijd organiseerde de universiteit van Heidelberg samen met het Fayoum Arts Centre in Egypte een conferentie over Midden-Oosterse cartoons onder de titel ‘The Power of the Image’. De macht van het beeld stopt dus niet ergens halverwege de Middellandse Zee. athr Gallery
| |
| |
in de Saoedische stad Jeddah toont werk van Bassem al Sharqi, een kloon van Andy Warhol die zeefdrukken maakt van wat hij ‘universele’ beelden noemt (van de Mona Lisa tot La Vache Qui Rit) en zich eraan ergert dat de Arabische wereld altijd weer met dezelfde symbolen wordt geassocieerd. Hij vindt die associatie ouderwets en achterhaald en hij heeft gelijk: Scheherazade is ingehaald door Disney.
Even terug naar af. In 2007 kreeg ik van het Nederlands Centrum voor Duurzame Ontwikkeling de opdracht om een database en een tentoonstelling samen te stellen over de stripcultuur van Afrika. De resultaten werden getoond in Nigeria, Brazilië, Spanje en Nederland en leidden ertoe dat ik een lezing mocht geven in het Musée du Quai Branly in Parijs. Daar waren behalve mij nog twaalf sprekers, die een uitputtende dag vulden met presentaties over van alles en nog wat met betrekking tot strips en cartoons in Afrika, maar gek genoeg met geen woord repten over de landen ten noorden van de Sahara, waar toch echt veel wordt getekend. Nog diezelfde week ben ik begonnen aan een inventarisatie van wat inmiddels een steeds verder uitdijend meer van informatie is geworden en mij duidelijk maakt dat Edward Saids Oriëntalisme wel degelijk hout snijdt: stereotypering en sjablonisme leiden tot bijziendheid en blokkeren het zicht op de werkelijkheid. Mijn onderzoek naar de omvangrijke beeldcultuur van Marokko tot Jemen heeft me geleerd dat achter de muur van clichés die vanaf onze vroege jeugd tussen Oost en West wordt opgetrokken een wereld schuilgaat die in veel opzichten net zo modern is als de onze, al verschillen de ethische nuances en culturele gewoonten. In de islamofobe propaganda van de pvv en andere populistische groeperingen worden islamitische en Arabische cultuur volkomen synoniem gemaakt, wat honderden miljoenen mensen tussen Mauritanië en Qatar in een bestaan dwingt dat uitsluitend gevuld zou zijn met gebedskleedjes en dieetvoorschriften. Maar ook daar wordt naar soaps gekeken, geskyped met de nieuwste iPhone, op skateboards geragd en bij junkfoodrestaurants gesnackt (Saoedi-Arabië telt ruim zestig vestigingen van McDonald's). Koningin Rania Al Abdullah van Jordanië heeft 1.479.523 volgers op Twitter. Het is kortom een keuze om alleen te willen kijken naar wat de Arabische cultuur
anders maakt dan de onze, en een kleingeestige keuze bovendien, omdat je met dezelfde moeite kunt laten zien dat er naast verschillen ook veel overeenkomsten zijn en dat een visie op een culturele regio met een rijke historie en vermoedelijk rijke toekomst zich niet kan beperken tot een beledigend pars pro toto als ‘het kopvod’.
| |
| |
Pierre Tristram is een Amerikaanse publicist die in Libanon is geboren en hardop over Midden-Oosterse problematiek nadenkt op Middleeast.about.com. Naar aanleiding van een Jordaanse cartoon met daarop een cowboy die de Arabische regio in zijn lasso vangt, schrijft hij: ‘Eigenlijk is het gek dat deze blog, die zijn duizendste post nadert, nog nooit de cartooncultuur van het Midden-Oosten heeft behandeld, terwijl dat een wekelijks thema had moeten zijn. Cartoons kunnen hier welsprekender zijn dan journalistiek omdat de pers in de meeste landen, uitgezonderd Libanon, Israël en Turkije, schaamteloos wordt gebreideld. Neem deze cartoon van Omar Abdallat uit Jordanië. Die zegt onomwonden: het mikpunt is niet langer de Sovjet-Unie, niet het terrorisme, niet het gebrek aan scholing of de verslaving van het Midden-Oosten aan de politiestaat, maar Amerika. Abdallat zou overigens, evenmin als zijn collega's in andere landen, niet wegkomen met grappen over zijn eigen staatshoofd. De Verenigde Staten zijn dan een risicoloze Kop van Jut.’
Tristrams laatste opmerking is door de ontwikkelingen in de Arabische regio achterhaald, in zoverre dat er nu talloze cartoons verschijnen die Ben Ali, Mubarak en Kadhafi belachelijk maken, maar hij heeft gelijk met de constatering dat tekenaars meer kritisch vermogen lijken te hebben dan hun collega's van de schrijvende pers. Dan moet je er wel bij zeggen: met dank aan het internet. In Marokko verdween cartoonist Khalid Gueddar voor drie jaar achter slot en grendel nadat hij het had aangedurfd om een neef van de koning te beledigen. Hij maakte een tekening van prins Moulay Ismail op zijn bruidstroon toen deze met een Duitse vrouw in het huwelijk trad, en beeldde rondom de prins drie davidssterren af, hetgeen wordt beschouwd als een belediging van de Marokkaanse vlag en eer. De cartoon verscheen in het dagblad Akbar-el-Youm, dat prompt werd verboden. Papier is niet alleen geduldig maar ook snel verkreukeld en dus is het goed dat er op de website van het satirische tijdschrift Bakchich een rubriek werd geopend waarin andere cartoonisten hun solidariteit met Gueddar konden betuigen. Hun spot is nog steeds online te bekijken. In Syrië zet het regime alles op alles om het zicht op het volksverzet te blokkeren, maar dat weerhoudt Yaser Ahmad er niet van om op Yasercartoon.net een tekening te publiceren van een katapult met het Facebook-logo of van een cameraman die op een kameel zit en wiens hoofd is vervangen door het Verboden Toegang-teken. Je kunt die kritische cartoons nog steeds gewoon opzoeken, terwijl de satirische krant Al-Domari van tekenaar Ali Farzat alweer jaren is verboden. Het allereerste nummer van deze Syrische uitgave had in 2002 een oplage van 25.000 exemplaren die binnen enkele uren was uitver- | |
| |
kocht, dus de honger naar politieke cartoons is groot en daarom is het een beetje sloom van Tristram dat hij pas na duizend posts tot de conclusie kwam dat deze vorm van tekenkunst (en
van journalistiek) in het Midden-Oosten van belang zou kunnen zijn.
‘De karikatuur droeg de Egyptische identiteit uit sinds het begin van onze moderne Verlichting, onze onafhankelijkheid ook en onze positie in de wereld. Wij zijn een satire-lievend volk. De kunst van de karikatuur ligt ons Egyptenaren na aan het hart en verdient onze zorg meer dan andere, zwaarwichtige beeldende kunsten.’ Dat zegt Mohamed Abla, oprichter van het Fayoum Arts Center, waarin ook het Karikatuurmuseum is gevestigd. Ondanks het pathos van zijn bewering valt niet te ontkennen dat Egypte een lange traditie heeft op het gebied van strips en cartoons en dat er al in 1877 een politiek getint en dus gecensureerd stripblad werd uitgegeven, Le Journal d'Abou Naddara. In zijn driedelige studie Satirical Papyrus and Modern Cartoonists beschrijft professor Talaat Faraq hoe vitaal en kritisch de Egyptische cartooncultuur in de vorige eeuw was, met tekenaar Saroukhan als profeet en het trio Rakha, Zuhdy en Toughan als zijn apostelen. Van Saroukhan wordt gezegd dat hij in zijn leven 20.000 cartoons publiceerde, wat ondanks het legendarische karakter van het getal iets suggereert over de vele publicatiemogelijkheden. Ook de peetvader van de Arabische stripcultuur is een Egyptenaar: Mohieddine Ellabbad introduceerde eind jaren vijftig met succes de Franco-Belgische stripstijl in het Midden-Oosten, waardoor het kon gebeuren dat de Nederlandse tekenaar Milan Hulsing een halve eeuw later op een marktje in Caïro stuitte op exemplaren van El Karawan, een stripblad dat sprekend lijkt op onze eigen Pep uit de jaren zestig, waarin helden figureerden als Asterix en Cleopatra. In zijn Notitieboek van een tekenaar liet Ellabad zien hoe de westerse en de Arabische cultuur met elkaar zijn vervlochten door Superman op dezelfde bladzij af te beelden als Hodja, de Uilenspiegel van het Midden-Oosten. Populaire figuren in vreedzame co-existentie. In datzelfde boek gaf hij
bovendien een aardig voorbeeld van cultureel imperialisme door te vertellen dat huidkleurige verf ook in Caïro de kleur van een blanke huid heeft, alsof lichtroze de norm is en alle andere tinten afwijkingen zijn. Wanneer brengt Talens een koffertje uit met tubes in een waaier van huidkleuren?
Niet alleen de Franco-Belgische stroming heeft de stripcultuur van de Arabische wereld beïnvloed, ook de Amerikaanse school is goed vertegenwoordigd. Het Disney-concern verkoopt titels in tien verschillende landen en opmerkelijk genoeg wordt de helft van de omzet ge- | |
| |
realiseerd in Saudi-Arabië, met dank aan vooral Donald Duck alias Super Bath. De arbeidsmigratie in het rijke deel van de Arabische regio biedt zelfs extra business opportunities: voor de Pakistaanse gastarbeiders in Koeweit bestaat er een speciale Donald-editie in het Urdu. Ook de Hulk en de Fantastic Four komen voor in Arabische vertaling, maar de Marvel-invloed doet zich het sterkst gelden in twee reeksen die een poging doen om Arabische striphelden naar Amerikaanse snit te lanceren. ak Comics uit Egypte startte in 2004 de reeks ‘Jalila’, Tehskeel Comics uit Koeweit begon een jaar later met ‘The 99’, al bestaat er tussen deze twee series een levensgroot verschil. Naar eigen zeggen wil ‘Jalila’ de lezer vooral plezieren met ‘rolmodellen’ die de Arabische wereld vertegenwoordigen en daarvoor zijn characters bedacht als filosofieprofessor Zein, de laatste afstammeling van de farao's, en titelheldin Jalila die een kernexplosie heeft overleefd en sindsdien over superkrachten beschikt. In dit genre is nu eenmaal niets te gek, maar de uitgever zegt er nadrukkelijk bij: ‘The religious backgrounds of the heroes remain undisclosed so that no religion or faith can be perceived as better than another.’ Je mag dus niet voetstoots aannemen dat deze stripfiguren van islamitische gezindte zijn. Dat ligt anders bij ‘The 99’, die zijn vernoemd naar ‘De Negenennegentig Schoonste Namen’ of ‘Perfecte Attributen’ van Allah, wat stripfiguren oplevert als Batine the Hidden, die een zwarte hoofdkap met gouden stiksel draagt.
Vrouwelijk, stoer en toch respectvol. De reeks is een initiatief van dr. Naif Al-Mutawa, opgeleid aan Columbia University in de Verenigde Staten. Hij ergerde zich aan het feit dat Arabieren in strips zonder uitzondering als slechteriken worden afgebeeld en ook vond hij het tijd om moderne islamitische helden te creëeren waarmee jonge lezers zich wereldwijd kunnen identificeren. Inmiddels heeft het Royal Islamic Strategic Studies Center deze uitgever toegevoegd aan zijn lijst van de vijfhonderd meest invloedrijke moslims ter wereld, ofschoon Al-Mutawa erop wijst dat zijn striphelden weliswaar islamitische waarden vertegenwoordigen maar nooit biddend in beeld worden gebracht. ‘The 99’ is dus geen verkapte reclame voor de Koran en wordt door strenge gelovigen zelfs afgekeurd, omdat het personifiëren van de negenennegentig attributen zou neerkomen op shirk oftewel afgoderij. Orthodoxen hebben hun eigen strips, zoals de zoetige contes coraniques van uitgeverij Essalam-Saffir uit Caïro, die ook de reeks ‘Vertus Morales’ op de markt brengt om kinderen eerbied voor hun ouders bij te brengen. In 1989 heeft de islamitische filosoof Youssef Seddik het scenario geschreven voor wat een zevendelige stripreeks moest worden die de Koran dichter bij de jongere lezer zou brengen, ‘Si le Coran m'était conté’, maar er zijn slechts
| |
| |
drie delen verschenen omdat de Hoge Islamitische Raad van Tunesië de serie verbood.
Per saldo betekent dit dat islamitische strips een marginaal verschijnsel zijn in de langgerekte regio tussen Atlantische Oceaan en Perzische Golf. De Arabische beeldcultuur heeft een seculier karakter waarin interpretaties van de heersende politieke situatie, al dan niet satirisch weergegeven, domineren. Religie is een niche, als materiaal voor strips en cartoons, ondanks het feit dat stripgigant Dargaud is begonnen met de imprint Éditions du BDouin waar albums verschijnen als Muslim Show: Le mois sacré de Ramadan, naar eigen zeggen om de waarden van de godsdienst ‘te promoten via ludieke en pedagogische boeken’. De verantwoordelijk stripmaker is Norédine Allam, een verfranste Tunesiër die zich ook bezighoudt met de inkleuring van Asterix. Het gaat hier, kortom, om een initiatief met een sterk commercieel karakter. Jonge tekenaars uit de Arabische landen zelf gaan liever op zoek naar een beeldtaal die niet direct - provincialistisch - met hun culturele achtergrond wordt geassocieerd. Zij bedienen zich van de nieuwe media om papierloos te publiceren en zoeken aansluiting bij internationale stromingen. Net als in veel landen ten zuiden van de Sahara of in Oost-Europa kiest de nieuwe generatie opvallend vaak voor de mangastijl, die Japans van origine is maar vooral geassocieerd wordt met eigentijds en mondiaal. In Algerije verschijnen meerdere mangatijdschriften, waarvan Laabstore zichzelf aanprijst als ‘100% Algérien!’ De van oorsprong Libische tekenares Asia Alfasi en haar in Libanon geboren collega Tuffix maken allebei stripverhalen in mangastijl die dan toch weer over hun Arabische achtergrond gaan. Alfasi woont nu in Schotland, Tuffix in Australië, en samen zijn ze schoolvoorbeelden van globalisering. En nu we toch vooroordelen omvertrekken: vrouwen zijn ruimschoots aanwezig in de stripcultuur van de Arabische wereld. In Marokko maakt Hanounia Baba furore
met haar Mounikettes, driehoekige vrouwfiguurtjes die commentaar leveren op het dagelijks leven. Gihèn Ben Mahmoud uit Tunesië tekent graag sterke vrouwen met een onbeschaamd seksueel zelfbewustzijn en werd door Folha, de belangrijkste krant van Brazilië, gevraagd een bladzijde te vullen over de revolutionaire lente: ‘Quadrinista reflete insatisfação árabe’. In Libanon zijn meerdere vrouwen actief die elk op een eigen manier hun jeugd ten tijde van de burgeroorlog verwerken: Zeina Abirached tekende Zwaluwenspel over het lange wachten op huisgenoten die misschien door sluipschutters te grazen zijn genomen en Joumana Medlej werkt met ‘Malaak’ aan een soort totaalstrip over Libanon die zowel aandacht schenkt aan de bombardementen op Beirut, de traditie van de ceder
| |
| |
en de beste manier om in de hoofdstad je auto te parkeren. Sluiers zijn opvallend afwezig.
Maar er is nog een tekenares die genoemd moet worden, al maakt ze maar voor de helft deel uit van de Arabische regio: geografisch wel, etnisch niet. Rutu Modan komt uit Tel Aviv en is een van de leden van het collectief Actus Tragicus, dat wereldwijd literair geïnspireerde strips exposeert en uitgeeft. Haar grafische roman Exit Wound, in tien talen vertaald en in Nederland verschenen als Vermist, gaat over de zoektocht van een soldate die vreest dat haar vader bij een bomaanslag op een busstation om het leven is gekomen. Het Palestijns-Israëlische conflict vormt het achterdoek voor een verhaal dat ook gaat over het dagelijks leven in Tel Aviv en over de manier waarop een jonge vrouw naar haar vader kijkt. Vooral haar bezoek aan zijn verlaten appartement is beklemmend: alsof ze naar de onderkant van het tapijt van zijn leven kijkt. Hoeveel sporen heb je nodig om je een beeld te kunnen vormen van iemand die je nooit echt gekend hebt? Aan de Bezalel Academy of Art and Design in Jeruzalem geeft Modan colleges en workshops over stripkunst en visuele communicatie, waarmee ze ook in theoretische vorm bijdraagt aan de kracht van de Israëlische stripcultuur. Haar collega Baruch Blich verzorgt er de cursus ‘Israelis in the mirror of comics’, die je een onvermijdelijkheid kunt noemen in een deel van de wereld waar oorlog ook via beelden wordt gevoerd. Op internet houden de Jewish Comics Search Engine en de Anti-Defamation League nauwkeurig bij hoe Israel en de Israeli's in de beeldcultuur worden geportretteerd en Joël Kotek heeft al twee boeken gewijd aan de relatie tussen cartoons en extremisme: Cartoons and Extremism. Israel and the Jews in Western and Arab Media. Paranoïa? Niet echt. Wie onderzoek doet naar de strip- en cartooncultuur van de Arabische wereld stuit op enorme hoeveelheden agressieve plaatjes die een mix zijn van antizionisme, antisemitisme,
anti-amerikanisme en anti-israëlisme. Deze vier elementen domineren om beurten het grimmige kwartetspel: mag ik van jou de Haakneuzen uit de serie Antisemitisme? Omgekeerd moet je lang zoeken om cartoons te vinden waarop Israëlische tekenaars zich te buiten gaan aan ‘Arabbashing’. Amos Biderman, de belangrijkste cartoonist van Haaretz, gooit het liever over de boeg van de zelfspot en maakte onder meer een prachtige tekening waarop een stoet orthodoxe Joden de dialoog blokkeert door met hun zwarte kostuums dwars door Netanyahu en zijn debatterende gezelschap heen te paraderen. In 2009 leidde de neiging tot zelfspot tot een bizar plan van Amitai Sandyvan, die Joodse tekenaars uitnodigde een antisemitische cartoon te maken, omdat
| |
| |
‘Israelis in particular, and Jews in general, insist on being “seen” as open-minded beings, people who can easily handle self-mockery’. Het resultaat viel tegen, om twee redenen. Ten eerste gingen veel tekenaars in hun masochistisch elan veel verder dan voorzien, ten tweede trokken belangrijke deelnemers zoals Art Spiegelman zich schielijk terug. Zelfspot werd zelfcensuur en de meeste websites waarop deze cartoonaffaire aan de orde komt hebben het betreffende beeldmateriaal verwijderd, wat nogal preuts en naïef is omdat je het elders (http://snippits-and-slappits.blogspot.com) op je gemak kunt bekijken. Ook hier gooit de hardnekkigheid van het medium roet in het eten.
De integratie is mislukt, roepen politici in verschillende Europese landen. Als de deelname van allochtone tekenaars aan onze vaderlandse stripcultuur een graadmeter zou zijn, moet je de politici gelijk geven. M'Hamed Abbtoy is met zijn antiwahabistische Cartoons van een Berber de enige Maghrebijnse tekenaar die hier actief is. De Turkse cartoonist Yakup Karahan, opgeleid bij het legendarische Girgir in zijn geboorteland maar al bijna twintig jaar werkzaam in Nederland, lanceerde in 2003 het tijdschrift Vreemd, dat opzettelijk harde grappen over integratie bevatte. De Volkskrant schreef er een artikel over en concludeerde op ironische toon: ‘Met Vreemd integreert de tekenaar zelf inmiddels een eind in de goede richting. Karahan: “Ik heb subsidie aangevraagd”’ De financiering bleek echter onvoldoende om het langer dan een paar nummers vol te houden en Karahan werkt nu als vastgoedman bij Corendon. Vorig jaar namen zeven Nederlandse tekenaars deel aan het project ‘Chicks, Kicks and Glory’ over kickboksende meisjes met een Marokkaanse achtergrond: autochtonen tekenen, allochtonen boksen. Niet echt een fijn voorbeeld van integratie.
Maar het kan veel erger. Kifah al Reefi, ooit de bekendste cartoonist van Irak, heeft dertien jaar in de Alkmaarstraat in Amsterdam gewoond zonder dat iemand iets van zijn bestaan wist. Ter compensatie volgt hier verlaat een biografietje: Kifah Al Reefi werd in 1962 in Basrah geboren, studeerde aan de kunstacademie van Bagdad en ging als politiek tekenaar aan de slag bij de krant Al Jumhuriya. Daarna begon zijn odyssee als gevolg van de oorlogen in zijn land. Tussen 1988 en 1992 werkte hij in Parijs voor het weekblad Al Muharer. Van 1991 tot 1994 woonde hij in de Jordaanse hoofdstad Amman en tekende voor het dagblad Ad Dustour. Daarna volgden dertien jaren in Amsterdam, waar hij rondkwam als illustrator voor tijdschriften zoals, nota bene, Post Nederland Vluchtelingen. En nu woont hij alweer een tijd in Kuwait City, als vaste medewerker van de kranten Al Jarida, Awan en Al Qabas. Zoiets noem je: de kunst van het overleven.
| |
| |
© Kifah al Reefi
In Nederland ben je en blijf je als oosterling dus een grote onbekende. Dat ligt anders in Frankrijk, waar veel Arabische tekenaars met een francofone achtergrond werken en wonen, en het is misschien aardig om twee voorbeelden te geven van stripmakers die nadrukkelijk het samenleven van culturen behandelen. Farid Boudjellal is van oorsprong Algerijn en woont zoals veel landgenoten in Marseille. De titels van zijn stripalbums bevatten een compleet integratieprogramma: ironische nostalgie in Gags à l'Harissa en L'Oud, maatschappelijk realisme in Jambon-Beurs: Les couples mixtes en Black-Blanc-Beur: Les folles années de l'intégration. Maar Boudjellal kwam pas goed op dreef
| |
| |
© Kifah al Reefi
met de reeks ‘Petit Polio’ waarin hij het leven beschrijft van het jongetje Mahmoud Slimani die metalen beugels om zijn knieën draagt omdat hij poliopatiënt is (zoals de auteur zelf) en met zijn familie een bovenhuis in de Zuid-Franse havenstad bewoont. Interessant aan deze serie is dat Boudjellal ons een blik gunt in de huiskamer van een allochtoon gezin. Wij kijken - met alledaags oriëntalisme - altijd tegen de buitenkant aan van de levens waarover wij politieke oordelen vellen en krijgen nu de kans om op de allochtone bank plaats te nemen en een hapje couscous mee te eten. Pas op, want harissa is heet! Een andere tekenaar die zijn vinger op de zere plek durft te leggen is de Pa- | |
| |
rijzenaar Riad Sattouf, kind van een Syrische vader en een Franse moeder, die de populaire serie ‘Pascal Brutal’ tekent. Ook hier zijn de albumtitels welsprekend: in La nouvelle virilité en Le mâle dominant tekent Sattouf het portret van wat wij een ‘Marokki’ zouden noemen, een allochtoon met een teveel aan testosteron die gekleed gaat in onderhemd en trainingsbroek, blingbling om zijn pols heeft hangen en op een lawaaiige scooter rondscheurt. Met gevoel voor Front National-retoriek omschrijft Sattouf hem als ‘l'homme le plus troublant jamais pondu par la France’, wat je zou kunnen vertalen met: de grootste lastpak ooit door Frankrijk voortgebracht. Het ei Pascal Brutal is wel degelijk door Frankrijk gelegd, in ieder geval het eiwit, met een dooier van Syrische oorsprong. Lastig of niet, we zullen het met hem moeten doen, en hij met ons. Een multiculturele maatschappij bevat per definitie veel heterogene inwoners en het zou de homogenen sieren als ze zich wat meer verdiepten in de gedachten- en gevoelswereld van De Ander. Stripmakers reiken ons daarvoor het benodigde materiaal aan en ik ga tot besluit van deze verkenningstocht naar Dubai om hiervan
een illustratie te geven. Qais Sedki is de schrijver van Gold Ring, een strip die wordt verkocht als ‘de eerste klassieke Arabische grafische roman in een authentieke mangastijl’. Die authenticiteit wordt gegarandeerd door de herkomst van tekenaar Akira Himekawa, te weten Japan, en het Arabische van de inhoud zit onder meer in de zorgvuldige aandacht voor de manieren waarop de hoofddoek wordt gedragen. Sedki schrijft: ‘Een van de wezenlijke waarden waar ik me op richt is die van de hijab, en dat doe ik via de figuur van Aisha. Zij is een begripvolle en liefdevolle moeder. Ik wilde een heel positieve moederrol laten zien en vond het belangrijk om Aisha vooral mét de hijab te tonen en soms, als ze thuis is, zonder. Alles heeft zijn tijd en plaats. Ik wilde laten zien dat onze cultuur ook een menselijke kant heeft.’ Die laatste, ontroerende zin zegt alles.
|
|