De Gids. Jaargang 174(2011)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 433] [p. 433] Delphine Lecompte Devotie voor verstoten vogels In de tuin van de afgebrande villa Voeden we dieren op Het zijn verstoten mezen We geven ze eigeel Het loopt gesmeerd Denken we Maar een week later zijn ze dood Mijn nicht zegt dat het mijn schuld is En dat ik naar de onderpastoor moet gaan Die heeft dozen voor dit soort gelegenheden. We leggen de mezen naast elkaar Iedere mees krijgt een aparte doos Mijn nicht zegt dat de onderpastoor vroeger taxidermist was Ze vraagt of ik wel weet wat een taxidermist uitspookt Het heeft niets met spoken Maar alles met zielloosheid te maken Denk ik. Iedere doos krijgt een aparte put Bidden kunnen we niet meer We zijn te oud Onze vingers zijn geen klauwen meer Onze ringen zitten onze liturgieën in de weg Toch horen we de aarde onwillig vallen. [pagina 434] [p. 434] 's Avonds eten we vanzelfsprekend eieren Ons dieet is eenzijdig Maar wij kunnen daar tegen Omdat we ouders hebben Die ons af en toe naar artsen voeren In de behandelkamer heb ik de scherpste oren En mijn nicht de langste A. [pagina 435] [p. 435] Jullie geraken nooit van mij af De zonsondergang verloopt traag en vuil Het is bijna traumatisch Gelukkig kan ik mijn ogen sluiten En aan Maria denken Maria de kruideniersvrouw. Gisteren heb ik een appel van Maria gestolen Haar zoon heeft mij betrapt Maar hij kon niets zeggen Want hij is stom Vandaag ben ik niet naar de winkel gegaan. Niet naar de winkel van Maria Naar geen enkele winkel Ook al had ik pijn En wist ik dat er winkels waren Waar specerijen en fluweel lagen Om mij te genezen Toch bleef ik thuis. Thuis heb ik geschreven Eerst over de oude kruisboogschutter En daarna over de Noordzee Het werden smekende gedichten Ze smeekten: ‘Smoor ons in de kiem, alsjeblief!’ Maar ik ging door. Nu de zonsondergang is afgelopen Kan ik de gestolen appel opeten De zoon van Maria doemt op In mijn dagdroom kan hij spreken Hij spreekt over mijn kleptomanie Hij vergeeft mij. [pagina 436] [p. 436] Vandaag heb ik niemand een gelukkige verjaardag gewenst Er was nochtans iemand jarig Het was Fons de windhondenfokker Met een kroon zat hij op de bus Somber voor zich uit te staren Typisch jarige-mensengedrag Toon me iemand die goed verjaart En ik heb mijn idool gevonden. Wanneer iedere regel met een hoofdletter begint Is dat vooral gemakzucht Het spijt me Vele dagen gaan kapot Door mijn luiheid Mijn dagen gaan kapot Die van jullie zijn gevuld Met schelpen rapen en knijpen in aubergines Tafeldecoratie en een ingrediënt Voor de verjaardagsmaaltijd van vader. Welke vader? God of de zot Die zong over lelijke eendjes in Gent En zijn ukelele aan een wilg heeft gehangen Met snaren en al? Er is morgen iemand jarig Met een kroon zal ze op een moeilijke stoel zitten Ze zal ‘Was ik maar geniaal!’ En ‘Kon ik maar onbevreesd noten eten!’ jammeren Achter de stoel zal een oude kruisboogschutter staan Hij zal spreken over zijn ballongedilateerde aders En over zijn zoon die twee jaar geleden een hazenlipkind heeft erkend. [pagina 437] [p. 437] Ik bloed opnieuw In mijn droom in het buitenland bloed ik opnieuw Ik herken het oog in het sleutelgat Ik neem mijn stemvork en pook Mijn neef wordt halfblind Het zal hem leren. Hij leert niets Hij groeit op en blijft crapuleus Ik ontbijt alleen Naast mij bast een man: ‘De melk!’ tegen zijn vrouw Ik vertaal melk in het Frans En beland bij het adjectief ‘lelijk’ Maar alles is mooi. In het buitenland zoek ik een apotheek Om een vrucht af te drijven In de etalage van een hoedenmaker Val ik mij op Ik zie er bijna moedig uit Alsof ik zopas een gletsjer hebt ontdekt. Negen maanden later bloed ik In mijn moeders voorraadkast Gelukkig ben ik gekleed In het oproldoosje van een haring Herken ik mij Ik zie er vermomd uit Alsof ik zopas een alpinist heb vermoord. Vorige Volgende