De Gids. Jaargang 174
(2011)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Tjalie Robinson
| |
[pagina 13]
| |
heid en onredelijkheid. Nee is nee, en ja is ja. Het heeft weinig te maken met orde. De Hollander is op de eerste plaats ordemens. Hij heeft zich in Indonesië ordelijk gedragen of althans, naar de normen van de heersende orde. Deze orde is in Indonesië altijd veel ruimer geweest dan in Nederland. Vandaar dat men ernaar terugverlangt. En nu kan het opeens niet meer. Men begint aan zelfonderzoek en onderzoek naar Indonesië. Er is eigenlijk niets zó erg verkeerd, dat het niet in orde te maken zou zijn of te vergeven. Maar Indonesië wil niet. Men is gekwetst. De warme gastvrijheid is weg en men betreurt het letterlijk ‘in alle standen’. Nu is er bij vele sprekers over Indonesië toch ook wel wat anders aan de hand. Het besef dat men ondanks alle goede en succesvolle arbeid in Indonesië eigenlijk de bus gemist heeft. Er is nog zoveel dat men graag wil zien en met meer plezier beleven. Maar ook dat kan niet meer. De meeste Indischgasten hebben van Indonesië altijd een plaatjesvoorstelling gehad. Men heeft alles gezien, meestal op een afstand, en men had geen tijd (door te veel arbeid) of geen zin (door een zeker conservatisme) om ook werkelijk in het plaatje te stappen en het mee te leven. Nu is men in Holland terug. De kans om nog eens een keertje in het plaatje te stappen, is verkeken. Men heeft er drie tot dertig jaar de kans voor gehad en het verzuimd. Men heeft in de beste gevallen maar een handjevol Indonesische vrienden. Men spreekt maar een mondjevol van welke Indonesische taal ook. Men heeft praktisch geen levende souvenirs in huis. Het besef een breder leven weggegooid te hebben, terwijl men er toch middenin had kunnen zitten, vormt de grootste spijt. En in vele gevallen een knagende nostalgie. Want after all is dit Holland toch weer het ouwe bekende Holland. Natuurlijk ook wel met z'n pleziertjes, maar het valt op hoe weinig Indischgasten de vermaakscentra frequenteren waar ze destijds zo over op gaven. Aan de andere kant ook met z'n duizend-en-één-miljoen kleinigheidjes en kleinzieligheidjes, waar men in Indonesië nooit last van had. Met z'n afgezaagdheid van alle bekendheden, waar men op het laatst geen raad mee weet. ‘Wat moeten we nu weer doen?’ blijft een vraag in het luchtledige. Weer bij de Rode Leeuw zitten? Weer naar de Nieuwe de La Mar? Naar de honderdste meestersolist? Wat een enorm verschil met zelfs maar een biertje op het terras van kbjc of een kop koffie in restaurant Poentjak. Wat mist men hier de vriendenkring die in Indonesië zoiets vanzelfsprekends en eeuwig gastvrij was. Je verveelde je en liep daar maar ergens binnen. Er was altijd eindeloos Bols of koffie of desnoods alleen maar stroop. Er was nog gauw even samen een uitje naar Mario | |
[pagina 14]
| |
of naar Airport. Je kon wel griepen op het gemis aan cultuur, maar miste je het werkelijk zo erg? Hier wordt cultuur bij bakken gebracht. Je kan het op het laatst niet meer zien. Merkwaardig hoe vol het lege Indonesische leven opeens wordt als je er ver van af zit. Ik heb gisteren nog een Hollander gesproken, een ‘diehard’ zogenaamd, die zei: ‘Als ik moet kiezen waar het beroerder mee mag gaan, Holland of Indonesië, dan zeg ik: Holland maar.’ Dit klinkt Hollanders in Indonesië natuurlijk als leugen of belachelijkheid in de oren. Maar deze man was sincere, dat voelde ik. Ik wil direct toegeven dat hij zich misschien niet voldoende realiseert wat hij kiest, maar zulk een ongevraagde spontane vergelijking was voor mij toch wel een eye-opener. Wat hij zei, komt hier op neer: Holland is voor mij gewoon, vanzelfsprekend, normaal. Maar Indonesië is mij dierbaar. En dierbaarheid houdt men graag ongerept. Aan de andere kant treft mij in de meeste gesprekken, dat de Hollander wel precies weet wat er allemaal fout is, maar niet hoe er per se goed gegaan moest worden. Zijn werkelijke kennis van land en volk is verbijsterend slecht. Hij weet veel theoretisch van de kampong, maar niet wat kampong is. Die voorstelling hangt over het algemeen tussen twee uitersten: de kampong van Augusta de Wit en de kampong van het ultralinkse protestprogramma. Er zijn maar weinig Hollanders, ja zelfs bestuursambtenaren, die de patih (plaatsvervanger van de vorst) niet alleen kennen als functionaris, maar ook als mens bij wie men graag thuis kwam. De fout ligt in de aard van de gemiddelde Hollander, die ook in Holland een honkzitter is en bovendien werken als een paard de hoogste deugd vindt. De gemiddelde Hollander heeft zich in Indonesië ‘rot gewerkt’, zodat er geen tijd overbleef. Hier in Holland vindt hij geen zoete inval bij familie en kennissen. Nooit. Dus was hij niet erg ‘langskomend’ of ‘plakkerig’. In Indonesië is het mampir (zomaar langskomen) een deugd en gast zijn haast een verplichting. Je doet dat als (halve) Indonesiër haast automatisch, ook hier in Holland. Als ik dus bezoek heb uit Den Haag of Leiden, zeg ik altijd: ‘Je blijft natuurlijk hier pitten. Ja toch? Deed je in Indonesië ook altijd.’ Maar niks hoor. Ze kijken je gek aan. Mee blijven eten gebeurt alleen als je het lang tevoren uitdrukkelijk vraagt. Maar normaal heeft men zijn bezoek zo uitgestippeld, dat men tegen etenstijd alweer moet opstappen. Nou, dat is zo'n aspect dat alle Indischgasten hier missen. Daarom vind ik het altijd leuk als Flip of Frans hier is. Eten of pitten geen bezwaar. Integendeel. Flip loopt 's morgens ook in z'n hemmetje naar de geiser, net zoals hij in Indonesië op de achtergalerij zou lopen naar de badkamer. Stel je dat eens voor met een totok. Ik bedoel natuurlijk | |
[pagina 15]
| |
niet de ex-Indonesische totok. Tenminste die ik ken. Bij Henk [de Vos] in Rotterdam kan ik altijd komen en net zo vaak mee-eten als ik wil. Dat spreekt vanzelf. Bij Indische mensen - nou ja, Indo's dan - moet je per se logeren als je de euvele moed hebt om te zeggen dat je wel een hotel zoekt. Dan kan je niet eens meer zeggen: nou ja, ik pik de trein van twaalf uur nog wel. Tidah boleh (mag niet). Hier zit de psychologische achtergrond, want Indonesië betekent: de open deur. En nou is die deur dicht. Dat het in Holland niet zo is, is geen Hollandse ondeugd, maar een gevolg van zijn levensgewoonte. Hij woont in een dicht huis, waar je moet aanbellen om binnen te komen. En hij kan denken: laat maar bellen, als hij van je bezoek niet gediend is. In Indonesië is je deur altijd open. En je etenskast en je frigidaire. Bij mij in elk geval liep iedereen altijd zomaar naar binnen. Als het hek niet knelde tenminste en dan kon Joop gewoon brullen: ‘Gévédé, breek dat rothek toch af!’ Moet je hier eens roepen: breek die rotdeur af. Het gevolg is dus zeer merkwaardig. Zelfs uit mijn eigen kring krijg ik geen bezoek. Journalisten en schrijvers spreek ik op een kantoor of in een restaurant. Dat is normaal. Je huiselijke leven staat blijkbaar buiten je vriendenleven. Als ik hier vertel hoe vrij men in Indonesië is, gelooft men het niet. Men gelooft niet dat ik bij Chris of Erd of nou ja, noem maar op, kan binnenkomen ook als ze niet thuis zijn, en een lekkere kouwe slok pakken uit de kast als ik daar trek in heb. Er zijn weinig Hollanders die ook zo zijn. Bij Karel de boekverkoper kan ik ook altijd brullend binnenkomen en koffie opcommanderen. Hij laat z'n werk liggen om een uur met me te verkletsen of te verruziën. Maar het is voor Holland onnatuurlijk. Zelfs het Geloof heeft gesloten deuren. Ben je geen belijdend lid van een kerk, dan lig je overal buiten. Christen? Wat Christen? Goed mens? Wat goed mens? Lid van de kerk moet je zijn of anders ophoepelen. In vergelijking daarmee grenst de Indonesische beleefdheid en gastvrijheid aan het krankzinnige, van hier uit bekeken. Vaak ben ik bij absoluut vreemden van een vrij hoge functie op kantoor geweest en ontvangen alsof ik een broer was. Dat dit nu officieel niet meer zo is, bewijst alleen dat politiek een belachelijk ding is. Want de Indonesiër zelf blijft een goed vriend en een beleefd gastheer. Misbruik van gastvrijheid is iets waar in Holland direct algemene maatregelen tegen getroffen worden, waar ook de goeden onder lijden. Verbeeld je dat ik in Indonesië zou zeggen: ‘Nou zeg, ik betaal me blauw aan koffie. De deur blijft voortaan dicht.’ Dat zou onbeschoft zijn. Maar in Holland spreekt dat vanzelf en ben je zelfs gek als je het niet doet. ‘Ik zal ze daar in de kost nemen!’ is een standaardargument voor een gesloten deur. Het merkwaardige feit doet zich nu voor, dat Holland officieel niets heeft tegen Indonesië, | |
[pagina 16]
| |
maar de huisdeuren toch wel dicht blijven voor Indonesische personen. Terwijl in Indonesië officieel de deur dicht is voor Hollanders, maar vrienden onderling elkaar eindeloos opzoeken. Wat staan we toch ver van elkaar af. En hoe scherp zien Hollanders dat, die in Indonesië niet ruim (genoeg) geleefd hebben. Komt er ooit nog weer een tijd, dat we het nog eens proberen kunnen? Ik vrees met grote vreze. |
|