doel van de sociologie is de nieuwsgierigheid van de onderzoeker te bevredigen. Dat is niet het geval, dat doel is iets heel anders, namelijk iets te onthullen over de sociale werkelijkheid. Het boegbeeld en de verpersoonlijking van de sociologische nieuwsgierigheid in Nederland is Abram de Swaan, die er in zijn werk keer op keer blijk van heeft gegeven door te vragen en te blijven kijken, ook als dat niet verlangd wordt en ook op momenten dat het niet gebruikelijk is. De Swaan doet dit niet zomaar, om ons iets raars te laten zien of een gek voorval te melden. Nee, zijn nieuwsgierigheid staat altijd ten dienste van een groter begrip van iemand of van iets, een mens, een groep, de samenleving, de wereld.
Maar met de erkenning van de nieuwsgierigheid als motor van de kennisverwerving zijn we er nog niet. Want lang niet alle wetenschappelijke nieuwsgierigheid is productief of levert iets op dat de moeite waard is. Ook hier geldt wat ik in het voorafgaande al duidelijk maakte: dat nieuwsgierigheid op zich een blinde kracht is, die moet worden gericht en soms beteugeld, zij het door al verworven inzicht, door intuïtie, ervaring of een fijne neus.
Daar komt bij dat om tot mooie resultaten te komen, het niet alleen belangrijk is nieuwsgierig te zijn. Het is bij tijden minstens zo belangrijk juist helemaal niet nieuwsgierig te zijn, of, met andere woorden, om kieskeurig te zijn. Elke onderzoeker die tot iets wil komen, heeft er baat bij op een gegeven moment de opkomende vragen even onbeantwoord te laten, interessante zijpaden te negeren, allerlei zaken links te laten liggen, kortom: de ruis te onderdrukken. Wil de intellectuele nieuwsgierigheid wat opleveren, dan moet men niet alleen openstaan en belangeloos vragen blijven stellen, maar zich ook op het juiste moment voor overtollige, afleidende informatie kunnen afsluiten.
En dan nog. Nieuwsgierigheid en kieskeurigheid mogen dan onontbeerlijk zijn, garant voor succes staan ze niet. Er komt meer kijken bij goed onderzoek, zoiets als kennis en talent, begrip en inlevingsvermogen, scherpzinnigheid en analytisch vernuft. Einsteins vaak aangehaalde uitspraak ‘Ich habe keine besondere Begabung, sondern bin nur leidenschaftlich neugierig’ is van een aandoenlijke bescheidenheid, maar waar is hij natuurlijk niet. Het is een hoogst verraderlijke voorstelling van zaken, dat grootse wetenschappelijke prestaties in principe in ieders bereik zouden liggen.
Zo is het natuurlijk niet. Wij, normale stervelingen, bereiken niet zomaar de top door simpelweg onze nieuwsgierigheid de vrije loop te laten. Zelfs op ons eigen, beperkte niveau hebben we daar niet genoeg aan. Dan nog komt het maar al te vaak voor dat we de verkeerde vragen stellen, het antwoord over het hoofd zien, de portee missen, het