gedicht stelt je in de gelegenheid de uithoeken van je eigen ziel te exploreren - sterker nog: ruimten te bouwen die er voorheen niet waren. Poëzie die slechts appelleert aan wat we al kennen, is overbodig.
Voor de poëzielezer is ontdekken het vernemen van een stem, gevolgd door een poging haar te localiseren.
Wie een essay of een gedicht schrijft, schept zinnen die als kapmessen in de jungle een weg banen waar er geen was, als sterren aan de rand van het universum, die ruimte en tijd doen ontstaan waar niets was, zelfs geen afwezigheid. Toen ik mij neerzette om een stuk over nieuwsgierigheid te schrijven, was ik benieuwd waar ik zou uitkomen. Wanneer ik een gedicht maak, laat ik de woorden hun gang gaan. Zij vormen een wereld die weliswaar uit het diepst van mijn ziel schijnt voort te komen, maar mij volstrekt vreemd is. Ik herken het gedicht niet en verwonder mij over zijn aanwezigheid in een ruimte die er eerst niet was. Nadat ik het enige tijd bekeken heb en eraan gewend ben geraakt, begint het mij te vervelen. Ik stuur het de wereld in en vergeet het vrijwel direct. Kom ik het later opnieuw tegen, dan kan ik er geen contact meer mee krijgen. Van dichters die hun eigen werk koesteren begrijp ik niets. Het oude gedicht is dood, het nieuwe leeft nog niet. Alleen de geboorte heeft waarde.
Voor een dichter is ontdekken een tasten in het schemerduister, het schrapen van een keel om op grond van de akoestiek te bepalen in wat voor een ruimte hij zich bevindt. De dichter is een vleermuis in de avond, op zoek naar voedsel voor zijn winterslaap.
Verwondering leidt tot weten, zegt Aristoteles. Maar alleen het weten dat de kiem van nieuwe verwondering in zich draagt is de moeite van het najagen waard. Wijsbegeerte verlustigt zich in plots met losse eindjes: zodra het verhaal begint te kloppen, wordt het tijd voor een nieuw verhaal.
Nieuwsgierigheid: het verlangen naar verwondering.