draagt blindheid het ultieme geestelijke in zich, en wie weet ook het wonderbaarlijke.
Geluidskunstenares Cilia Erens laat me in Oda's blindheid delen. Wat opvalt, is dat blindheid verticaal maakt. Mijn voeten tasten de grond af, de oneffenheden, de korreltjes, de natte, plakkerige plekken, en de wind waait door mijn haar en het zonlicht strijkt over mijn nek, over mijn voorhoofd. Even puur zijn de geluiden waarvan Erens me wil doen geloven dat Oda ze in Schotland hoorde. Een klaterende beek, het geblaat van schapen, het blaffen van een hond, het knetteren van vuur, de wind die door de bomen waait, het overweldigende breken van golven en scholeksters die van het ene oor naar het andere vliegen, alsof je zelf die uitgestrekte ruimte omvat. Je zit er helemaal in, in de geluiden. Er is niets tussen jou en de geluiden in, je bént de geluiden. En zo begrijp je hoezeer ogen afleiden en ons bewustzijn activeren, verantwoordelijk zijn voor de afstand die we tot de werkelijkheid ervaren. Onze ogen hebben ons uit het paradijs verdreven; we kunnen ze dus beter sluiten om nog iets te ervaren van wat het was om één met de wereld te zijn.
Gaandeweg vergeet ik dat ik geleid word en in een processie loop. Ik heb me overgegeven en waan me alleen en onbespied, buiten welke sociale context dan ook. Ik ben van de ander verlost, ik hoef mezelf niet meer te beschouwen en zal nu ook wel met zo'n idiote grijns op mijn gezicht rondlopen. Dat is wat deze blinde processie brengt: iets elementairs en kinderlijks dat vrijkomt als ons bewustzijn ons minder in de weg zit en onze sociale conditionering wordt opgeschort. Geen wonder dat een heilige goed met blindheid uit de voeten kan.
Dan word ik naar een stoel geleid. Als ik voorzichtig ga zitten, hoor ik het aanzwellen en weer wegsterven van een brommer, vaag gedruis waarin even een stem opklinkt, een auto die voorbij rijdt, de kerkklok die vier slagen lang alle geluiden doet verstommen. Het is de geluidsoep van het hedendaagse Sint-Oedenrode, en ik weet niet helemaal zeker of ik naar de straat ben geleid of dat die geluiden via de geluidsblinddoek in mijn oren komen.
De blinddoek gaat af en ik zit tegenover de ranke kapel die boven op het heuveltje prijkt waar Oda haar hutje zou hebben gehad. Veel geluiden zijn er ineens niet meer. Een meesje, bladgeritsel. De stilte van zerken. Maar wat overdondert, is wat ik zie: bladeren die schetteren tegen een grijze lucht, hardrode baksteen, het fysiek van de andere processiegangers en het beeld van Oda van ondoordringbaar steen. Het is als een overmeestering, het slaat alles wat er te horen is weg. Ik kan me ineens voorstellen dat Oda teleurgesteld was toen ze kon zien.