De Gids. Jaargang 171(2008)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] Han van der Vegt Stijfkoppig in de wetenschap dat die nergens kon bestaan lukte het hem niet het uitstel van zijn droom te verdragen. Aangemeerd langs de kade lag zijn sonde al te wachten. Uit de pijpen kwam rook. Een mengsel van weemoed en chagrijn stuwde het ding voort. Wie zich aanboden als reisgenoten loog hij voor dat het geconstrueerd was voor slechts één persoon. Anderen stonden erop hem de zegen Gods te wensen. Uiteindelijk drong hij tussen hen door om aan boord te gaan. Slechts een tik aan de pet was zijn groet. Hij rukte de trossen los en stuurde langs de delta's van de grote rivieren aan wier oevers hij zich zo vaak machteloos had verbeten. Ultramarijn en turkoois mengden zich op de horizon. Schielijk stak hij af van de kust, richting de diepste trog waarin legendes zich verstrikken in tentakels van karmijnen anemonen en de versregels niet anders kunnen dan unduleren op de uitlopers van purperen wieren. Schuin invallend groen licht suste zijn overprikkelde zinnen. Langoureus dreven vissen langs zijn raam met de gratie van Aziatische vrouwen of balletdanseressen. Zijn uitputting deed zich langzaamaan gelden, maar hij bleef dalen, steeds dieper. Hij wist dat, naarmate hij lager kwam, hij ten langen leste naderbij moest komen, maar hij wist even apert dat hij zijn doel nooit bereiken zou. Om hem zwommen undines, die hem wenkten, die hun leest voor hem ontblootten. Er was er geen bij die hij niet begeerde. Hij moest grijnzen, renegaat van de liefde, in de zekerheid dat geen van hen zijn schulp open zou kunnen breken. Hijzelf evenmin. Onverlost ging hij verder. De naden van zijn sonde zongen, floten onder toenemende druk. Het lager gelegen fluorescerend paradijs hield zich voor hem gesloten. Vorige Volgende