De ‘guten Engelein’ moeten wat practische resultaten betreft onder deze regeering blijk geven van een eigenschap, die engelen in ruime mate heeten te bezitten, en waarvan ons volk ook niet misdeeld schijnt, van geduld. In een tijdperk van vier jaar kan deze regeering niet veel meer tot stand brengen dan wetten ter uitbreiding van het aantal kanonnen en ter beteugeling (?) van den drank; “geduld”, zoo roept zij haar getrouwen toe; geef ons slechts een tweede aera van Christelijk bewind en hij zal komen, die oogst, waarop ge thans vergeefs hebt gewacht. En de getrouwen - het zijn immers zij die gelooven - haasten niet, zij buigen ootmoedig het hoofd; de leider heeft gesproken. Wat hij heeft gedaan of liever nagelaten, is wèl gedaan.
Het moet voor een onpartijdig toeschouwer een vraag zijn, die hem bij herhaling op de lippen komt, hoe te verklaren dat het hoofd van het tegenwoordig kabinet in een tijdperk van welhaast vier jaren, zoo weinig heeft kunnen tot stand brengen. Er is niemand die niet erkent, dat Dr. Kuyper een politieke kracht was van den eersten rang, ook niemand die niet toegeeft, dat deze man in zijn beste jaren niet minder democraat was dan Christen. De plichtmatige eerzucht om als Minister tot stand te brengen wat hij als partijhoofd had gedroomd, heeft dezen leider stellig niet ontbroken, toen hij door de kroon met de vorming van een Ministerie werd belast. Het moet in dezen man hebben gebruist en gestormd, hij moet zijn groote intellectueele scheppingskracht hebben willen omzetten in groote daden voor zijn “luyden”, kleine en voorname. Het lijdt geen twijfel, Kuyper heeft voorheen, starend in de toekomst, menigmaal de borst voelen zwellen van trots, wanneer hij in zijn stil mijmeringsuur als het ware de stem reeds hoorde van een nageslacht, dat jubelend uitriep: “dat heeft Kuyper gedaan”.