Gidsfossiel
Letterkundige kroniek
De Gids december 1890 (auteur niet genoemd)
Verzen, door Herman Gorter. Amsterdam, W. Versluys.
Hetzij men de scheppingen der jonge letterkundigen, welke in onze literatuur de uiterste linkerzijde vertegenwoordigen, bewondert als het hoogste wat de menschelijke geest in staat is voort te brengen, en de scheppers als mannen “voor wier onsterfelijke namen ieder, van den hoogste tot den laagste, den hoed behoort af te nemen”; het zij men deze producten beschouwt als behoorende tot een tijdperk van overgang en men hun als zoodanig recht laat wedervaren; hetzij men ze aanziet voor ziekelijke uitwassen, welke aan het leven onzer letterkunde de beste sappen ontnemen en, voortwoekerend, die letterkunde noodzakelijk moeten verzwakken en ontzenuwen, - men is, of men het aangenaam vinde of niet, verplicht er kennis van te nemen, en wel met te meer ernst naarmate het kunstwerk - roman, drama of gedicht - verder van den gewonen weg afwijkt.
Dit is de reden, waarom wij, na een vorig jaar ons lang met Gorter's Mei te hebben bezig gehouden, thans ook den nieuwen bundel van den excentrieken dichter met aandacht wenschen te beschouwen.
Lyrische poëzie raakt zóó het intiemste van het intieme in het gemoed des dichters, de lyricus pleegt in zijne verzen zóó zijn geheimste gedachten en teêrste gevoelens bloot te leggen, dat men zich niet zou mogen verwonderen, indien de fijnst en diepst gevoelenden onder hen, liever dan wat er omgaat in de schuilhoeken van hun hart een ieder te openbaren, hun verzen voor zich zelf behielden, op zijn hoogst het kleinood nu en dan aan enkelen, aan de liefste, de vrouw of den boezemvriend, te genieten gevende, om het dan weer zorgvuldig weg te bergen. Men heeft vaak, wanneer men lyrische verzen leest, het gevoel alsof men eene onbescheidenheid begaat, of men bij ongeluk in