Gidsfossiel
Overzicht der Nederlandsche letteren Carel Scharten, De Gids 1917/II
[...] Lyrische, zeer subjectieve, psychologie gaf ook Couperus van meet af aan. En van meet af aan, hoe melancholiek ook, bleek zijn lyrisch menschenbeelden veel lichter van toon. Was niet steeds, naar zijn eigen zeggen, de Hollandsche taal hem als een dierbare viool?
Die viool, het spél op die viool, werd hem al spoedig hoofdzaak.
In den aanvang heeft hij enkele figuren geschapen - Eline Vere, de eerste, allermeest! - die ons bijgebleven zijn. Van de personen zijner koningsromans herinner ik mij alleen de dwaasheden, de kletterende kussen op den hals eener hertogin, en dergelijke. Van een roman als “Langs lijnen van geleidelijkheid” alleen den al te opzettelijken opzet. Van zijn latere familie-romans, die min of meer tot Eline Vere terug trachtten te keeren, een paar beminnelijke scènes.
Zijn viool echter zocht toen, sinds jaren al, naar brillanter muziek: het flonkerende Psyche, grootsch-doende, leege poëemen als “Babel” of “God en Goden,” zelfs de meer verfijnde reconstructies der antieken, als “Dionysos” of “Heracles,” offerden aan zijn steeds virtuooslijker gefiedelden taal-viool (virtuooslijk vooral voor wie zich spoedig door veel vaardigheid verbluffen liet en de tallooze valsche nootjes niet hoorde!) offerden, zeg ik, aan dat coquet geschitter het dieper inleven der figuren, zoo niet soms àlle echtheid op.
Totdat Couperus, het spelen moe, in kleine feuilletons over zichzelven schrijven ging en spelen met eigen spel en eigen spleen, en, zich het spelen van gansch zijn leven bekennende, nìet meer speelde, doch navrante waarheid schreef.
Die vluchtige stukjes “Van over mijzelf en anderen” lijken mij, ná Eline Vere, zijn allerbeste werk. Want fijn en licht van gratieusen humor, zijn zij tevens vol doordringenden zelf-spot, en daardoor eigenlijk het meest ernstige en het meest boeiende, dat ik van hem ken.