De Gids. Jaargang 170(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1049] [p. 1049] Piet Gerbrandy 3 gedichten Wat doet wie wakker tolt in grauwe uren en rug vertikt het liggen dat hij moet om staan te kunnen straks. Stil woeden is hier doen. Telt kolonnes doelgerichte ganzen. Onkleedt bemint bevriende en deftige dames wier ontworpen balconetten vette leesten onttrokken aan lijdelijk toezien en schaamte om drift. Herinnert zich nooit hun gezichten. Componeert met finessen sublieme diners van zeven karaflange gangen zijn bloedbaan ten hoon verliest dan zich in boze contemplatie van honger zijn hijgstap zijn verschaalde eindigheid want medeplichtig was hij aan zijn dorst. Bevingert kort zijn ingedachte snaren. Betracht een kleploos loopje zonder swing. Wrocht zich een oeuvre van sellende titels met plots waarin vader zijn dochter paleizen zijn klimzoon bedenkt met een rotswand nieuwe ogen voor zijn slaaploos oude moeder. De morgen sleept verlossing in gedoe. [pagina 1050] [p. 1050] Zeventiglentig heeft Julia sjans in Palermo met rode aangelopen heren bloesemhemden met kadetten. Warmpjes en amechtig zit men bij het zoute zwembad inbegrepen. O legde zij haar tenten af haar kemelharen tongewelven voor pasta polenta ijs en cappuccini gazellen zouden struikelen trossen zouden gisten aan hun stokken. De heren slikken pillen tegen bloed en vet en suiker. De heren roken alleen op hoogtijdagen. De heren begroeven hun dames in vorige winters. Zij vallen voor haar ampele kinnen haar schoot voor scholen achterkleuters haar blauwdooraderde vinnen. Julia zwemt huiswaarts naar wie omkomt van verlangen naar kieuwkracht van haar ongezoete hals. [pagina 1051] [p. 1051] Geboortig uit soaprijk geslacht walst in kroonluchterzalen op meezingklassieker alsof. Morgen vlijt rijpere huid op uw plank pakt stoombout strijkt. Op nachttak in uw landgoed vogelt wind uw ransuil tot zij jankt en waken doet. Aanstonds bleek bot u uit in uw periodieke maanzieke fluistertirade: ‘Jou peppel prijs ik om je trouwe ruis. Jou branding dank ik om je verre donder. Jou onzienbaar dreindier cicade bracht ik liefst jou onbemind tot zwijgen om je dinging. Jou ijsberg in het westen wens ik tering. Jou keerkring vraag ik gijzel de zon die ons looit. Jou krijs ik genadig pokdalig stuk valsteen serenaden toe terwijl ik zachte kussens open snijd en sneeuw en sneeuw.’ Vorige Volgende