| |
| |
| |
Teigetje & Woelrat
| |
Hendrik en Willem van Albada
Het Friese leven
Hij houdt heel veel van me, maar hij moet zich haasten om deze brief tijdig verzonden te krijgen, schrijft Gerard op 4 augustus uit Greonterp. Met de sleutels stuurt hij mij ook een ketting. Die moet ik aan mijn broekspannerslelletje doen, dan raak ik de sleutels nooit kwijt. De volgende dag zal hij mij bellen op de Rozendwarsstraat, om ± 2 uur. Hij vordert een klein beetje met de Reisbrief (Brief Uit Het Verleden), maar nog niet voldoende, zegt hij. Ik moet mijzelf weer, zoals gebruikelijk, slaap, goed voedsel en rust gunnen. Nu moet hij de brief wegbrengen. ‘Veel knuffelkufjes van je Meester & Poe beer Gerard.’
Aan zijn uitgever Geert van Oorschot meldt hij een paar dagen later dat de Brief Uit Het Verleden af is, maar hij moet nog tweederde tot zeer precieze persklaarheid uittypen: ‘Ik “rijp” als kunstenaar, & ga misschien heel mooie dingen maken.’ Deze Brief opent met: ‘In de zekerheid des Doods, maar in de onzekerheid van de ure van dien, heb ik besloten...’ Dit zijn de woorden waarmee in Friesland traditioneel een testament begint. Gerard heeft weer een nieuw testament gemaakt en gebruikt deze frase nu zelf. Het schrijven van Brief Uit Het Verleden was met veel moeite eindelijk gelukt. Ik zie de door Gerard zelf getimmerde schrijftafel weer voor me, en de bruine houten stoel met spijlenrug, uit zijn ouderlijk huis. Stapels kwarto bankpost, met notities op de achterkanten van door hemzelf afgekeurde briefhoofden of stukken tekst. Terwijl hij aan het koken is in de keuken, loopt hij weg naar de kamer: ‘Even een notitie maken.’
Als hij 's ochtends bij de koffie een nieuw gedeelte klaar heeft en wil dat ik het lees, komt hij erbij zitten en leidt mij af door in afwachting zijn hoofd scheef te houden, een vogel te imiteren of als een hond zijn oren te bewegen. Hij draagt nu altijd de bordeauxrode schooljongens - trui van dikke wol, die mijn moeder voor mij gebreid had.
| |
| |
Perkin - zijn volledige naam is Daniel Pickering Walker - komt voor het eerst een week in Friesland logeren om ons nieuwe huis te bewonderen. Daarna komt hij gewoonlijk twee keer per jaar. Eén keer met Kerstmis en één keer in de zomer.
We hebben hem van Schiphol opgehaald. Als Perkin komt, wordt het extra gezellig in huis. Hij neemt altijd cadeautjes en whisky mee. (‘Whisky is the more wholesome drink,’ zegt Gerard dan.) Tijdens zijn verblijf kan Gerard zich geen depressies permitteren, want hij heeft veel aan hem te danken en wil een goed gastheer zijn, wat hem uitstekend afgaat. Perkin is bovendien, naast mij, Gerards beste vriend. Hij is de ideale logé, want hij neemt zelf het initiatief om eens voor ons te koken, zoekt er alles voor uit in de winkel, gaat uit zichzelf zijn tweede kop koffie halen of wast af. En iedere minuut dat hij niet wordt beziggehouden of naar Gerard luistert, zit hij te lezen met zijn benen over elkaar, zijn leesbril op, een sigaret rokend in zijn sigarettenpijpje. Hij neemt altijd zijn viool mee en we spelen regelmatig samen. Later, als er een piano gekomen is, begeleidt hij mij als ik viool speel.
Perkin en Gerard op Schiphol
| |
| |
Ik vraag bijna nooit naar Gerards verleden, want ik heb gemerkt dat hij daar liever niet over spreekt. Over de oorlog, de psychiater dokter Schuurman, die heeft gezegd dat hij moest gaan schrijven, over zijn vader en moeder, over Hanny en over Wimie. Daarom weet ik niet hoe hij Perkin heeft leren kennen. Het was waarschijnlijk in de periode van Gerards ‘coming-out’ geweest, in Engeland.
Perkin heeft zijn haar met brillantine achterovergekamd, is lang en slank, vriendelijk, gedistingeerd, onverstoorbaar en heeft een voorkeur voor sokken in sprekende kleuren, die hij in zijn klassieke lederen schoenen draagt. Door een hernia sleept hij wat met één been. Hij heeft er pijn aan maar wil het niet laten opereren. Met zijn grote belezenheid en kennis van de literatuur is hij voor Gerard een gesprekspartner met autoriteit. Hij combineert zijn bezoek aan ons altijd met een bezoek aan Wimie, Michael en Hanny, in Amsterdam. Daar musiceert hij dan ook met Wimie en met Hanny.
's Ochtends wil hij graag ‘rolls from the oven’ en gekookte eieren. Gerard laat de eieren na het koken altijd flink schrikken in koud water, waarop Perkin geërgerd roept: ‘No, Dzjerrard! Don't cool my eggs!!!’ Wanneer er bij mooi weer buiten straalvliegtuigen of jongens verschijnen, zegt hij of Gerard altijd: ‘The good weather brings them out!’ Als hij voor ons kookt, maakt hij heerlijke ‘gigot d'agneau’ of ‘steak and kidney pie’ of een ovenschotel van laagjes kabeljauw, bacon, tomaat en aardappelpuree. Omdat niemand het gerecht durft aan te snijden zegt Perkin dan: ‘Shall I be mother?’ Maar hij klaagt nooit over onze Reviaanse hand van koken. Wanneer Gerard het eten klaar heeft komt hij de keuken uit en roept: ‘A table, à table!!!’ Als er sla bij is zegt Perkin altijd ‘sla van sla’ (‘salad of lettuce’) en als Gerard vraagt of hij peertjes lust, zegt hij in gebroken Nederlands: ‘Ja, maar zonder kut.’ Bij de meloen declameert Gerard: ‘Women for love, boys for pleasure, melons for delight.’
Perkins nieuwe ‘geleerde’ boek over de Middeleeuwen, The Decline of Hell, had hij opgedragen aan Gerard. Er stond voorin: ‘To m o d b Gerard Kornelis van het Reve’. In Engeland betekent zo'n afkorting meestal dat je tot een of andere hoge religieuze of staatkundige orde behoort. Maar in dit geval was het de afkorting van ‘My Own Dear Boy’.
Ik leer van hem dat een koerende bosduif ‘your toe bleeds Betty your toe bleeds Betty!’ zegt. Hij vertelt over Engeland, waar wedstrijden zijn voor het kweken van de grootste meloen of kalebas en ook bakwedstrijden. Dat er een man was geweest die gewonnen had met een cake die hij zelf van huis had meegenomen en, toen niemand keek, gauw in de oven had gezet. ‘Uncle Henry's day-old cake.’ En een
| |
| |
ander had gewonnen met allemaal laagjes karton op elkaar, in een saus, die hij net zo lang had laten sudderen tot ze verrukkelijk mals waren geworden. Intussen drinken we steeds vrolijker verder en Gerard, die de ene grol en grap na de andere lanceert, herinnert zich de uitspraak: ‘I never laughed as much, since auntie got her tits through the manger.’ Veel gelach. Ten slotte moet vermeld dat Perkin een groot tuin- en plantenliefhebber is, net als ik. Aan zijn buitenhuis The Chase in Sible Hedingham bij Braintree heeft hij een plantenkas laten bouwen. Gerard noemt The Chase vaak ‘The Gunner's Hut’.
Gerard en Teigetje voor Huize het Gras
Mijn vader en moeder komen ook naar het nieuwe huis kijken en mijn vader maakt de dia van Gerard en mij bij voordeur nummer 34, met onze tuin vol bloemen. In september schrijft Gerard in een brief aan Ludo dat in de tuin letterlijk alles wat ik geplant heb gelukt is, en dat we ook nu nog een bloemenweelde hebben die erg mooi is, vooral als je van de grote weg komt aanlopen, omdat alle bloempjes hun kopjes daarheen richten. Duinroosvormige dahlia's (dus niet die lelijke bolvormige bloem) in roze en oranje, afrikaantjes, floxjes, leeuwebekken, asters en chrysanten.
In het weekeinde van 23 augustus zijn we uitgenodigd te komen logeren bij Geert van Oorschot en diens vrouw Hillie, op hun ‘buiten- | |
| |
plaats’ Donkervliet in Loenersloot. Gerard ziet altijd tegen bezoeken op en is vaak dagen tevoren al van slag. We komen met de Volkswagen aan in het park van het buiten en Gerard vindt dat ik de auto niet precies genoeg geparkeerd heb. Hij zou wat in de weg kunnen staan, hoewel er verder niemand verwacht wordt. Onder beleefd tegensputteren van de Van Oorschots, duwt hij onze nog nieuwe auto voorwaarts het gras in, maar deze rolt door en zakt met zijn voorwielen in de grote vijver, tot hij in de modder tot stilstand komt. Met een tractor moet hij er uitgesleept worden, en bij een garage in Baambrugge worden de voorwiellagers gedemonteerd en schoongemaakt. Gerard is erg overstuur, maar durft niets te laten merken. Na het bezoek schrijft hij aan Geert en Hillie: ‘We hebben een heerlijk weekeinde gehad’, het gekanker thuis verzwijgend, en later schrijft hij dat zich aan de auto nog steeds geen schade openbaart, misschien ook omdat we hem zo snel mogelijk gedroogd hebben en een hele week met dak open en kachel aan gereden hebben, ondanks de onaangename hitte. Maar in oktober hoor ik een zoemend gebrom in de voorwielen, dat elke dag sterker wordt. De lagers blijken verbrand, omdat ze in de garage te hard waren aangedraaid. ‘We zijn alweer aan de dood ontsnapt,’ schrijft hij dan aan Geert, want ‘de boel had ook vast kunnen lopen & een wiel eraf & over de kop, zegt de VW. Service in Sneek.’
Hij klaagt verder tegen Geert dat zijn vader, die de Brief Uit Het Verleden moest en zou lezen, hem een eigenwijze en waarschuwende brief heeft geschreven: ‘dat ik op dood spoor ben en dat ik me laat opjutten allerlei afwijkingen ten toon te spreiden, etc.’
Gerard werkt in deze periode aan de vertaling van Edward Albee's toneelstuk The American Dream, en verder zijn we druk met het wit schilderen van de kamers met glanscarbolineum en het steenrood verven van de houten vloeren. De geur van koffie, vermengd met die van nieuwe verf geeft me nog altijd een gelukkig en optimistisch gevoel. We maken zelf gordijnen van breedgestreepte Ploegstof in zeegroen met grijs, en vitrages. Veel zitcomfort is er niet: voor de ramen, waar het vaak koud is, kun je op een van glaskisthout getimmerde brits zitten, waarop een matrasje ligt met dezelfde Ploegstof eromheen. Als fauteuil hebben we de harde Rietveldstoel uit Amsterdam meegenomen en voor de diggelkast staat een tweedelig gammel bankje, vol grote vlekken, scheuren en slijtplekken, dat Gerard in Amsterdam bij de rand van de straat heeft weggehaald, waar het klaarstond voor de vuilnisdienst. Dat is ‘nog prima’ heet het en ‘zonde om weg te doen’. Ik heb er een afkeer van en vind het een vies meubel, dat het nieuwe, door ons zelf gemaakte interieur verpest. Wanneer we een
| |
| |
Gerard op de brits voor het raam
Teigetje op het vuilnisbankje
| |
| |
keer in café De Freonskip zijn, in Blauwhuis, biedt Teake Witteveen ons de stoeltjes aan uit het oude café, van voor de modernisering. Ze staan op zolder en we mogen er zo veel meenemen als we willen. We nemen er zes mee naar huis, onder andere voor bij de keukentafel. Het zijn originele houten ‘Drentse’ stoeltjes met biezen zitting, sommige een beetje gammel geworden, een enkele zitting is versleten. We krijgen het adres van een stoelenmatter en laten die stoeltjes opnieuw van een zitting voorzien. Het verhaal ging dat de biezenmatter er stiekem bokkingvellen doorheen vlocht, zodat de zittingen weer in de kortste tijd door de poezen stuk gekrabd zouden worden.
In de namiddag wordt Gerards stemming meestal van ‘aandachtig’ tot depressief. Om vijf uur moet ik altijd ‘afnokken’. Dan ontkurkt hij een fles rode wijn, schenkt twee glazen in, knielt, maakt een kruis met zijn gevulde glas en zegt: ‘Ter gedachtenis aan U’ of: ‘Gods eigen bloed’. Hij nipt behoedzaam aan zijn eerste glas en vult de glazen gewoonlijk steeds wat sneller. We zitten bij elkaar en ik hoor zijn Nieuwe Theorieën over bestaan, geloof, liefde, timmer- en metselwerk. Meestal gaat hij vroeg naar bed en blijf ik nog in plantencatalogi of kookboeken studeren. Ik kan vaak niet ophouden voor drie uur in de nacht, maar de volgende ochtend staat hij om zes uur alweer naast ons bed met pas gezette koffie. Hij heeft dan al uren gewerkt. Met moeite kom ik eruit en beneden begint hij, om me wakker te krijgen, vrolijk om me heen te dansen en me te stompen, waarbij hij steeds roept: ‘Beginne beginne beginne!’ en als ik terugsla: ‘Uitscheie, uitscheie, uitscheie!’ Ook roept hij dan: ‘Je bént niet sterk. Je rúíkt sterk!’ en ‘Oude wijven van de pot af trekken. Dát kan je!’
Gerard heeft veel last van slapeloosheid en dokter Groothuyse schrijft hem regelmatig allerlei verschillende middelen voor, die vaak onprettige bijwerkingen hebben. Omdat ik farmacie studeer zoek ik het onderwerp slaapmiddelen op in mijn boeken en ontdek een paar ietwat verouderde, goedkope middelen, zonder bijwerking, die we uitproberen. Het oudste, paraldehyde, is een glibberige grijskleurige vloeistof die afgrijselijk smaakt, maar die - naar het heette - een paard onmiddellijk in slaap deed vallen. Dat moesten we hebben! Maar de smaak en/of de werking voldoen toch niet zo. Het eveneens verouderde chloraalhydraat wordt dan vele jaren lang zijn favoriete middel, in variërende doses. Het smaakt nogal onaangenaam scherpbitter, maar het is te doen. Gerard draagt sindsdien een roestvrijstalen ziekenhuismaatbekertje bij zich om de dosis af te meten. Hij gebruikt het ook als kalmeringsmiddel.
Om Gerard zijn depressies 's middags af te wenden gaan we algauw
| |
| |
tochtjes maken met de auto, over de binnenwegen van Friesland. Hij komt tot rust in de rijdende auto en we genieten van het landschap met de kleine steden en dorpen. Als het regent, zegt hij: ‘In de auto is het altijd mooi weer!’ Meestal gaan we richting Gaasterland, waar je prachtige wandelingen kan maken in de omgeving van Oudemirdum. Gerard ziet niets, kijkt naar de grond, oreert, fulmineert en komt opgeknapt weer thuis. Hij wil - in tegenstelling tot mijn wens - liefst altijd dezelfde tocht en dezelfde wandeling maken. ‘Geen verrassingstochten alsjeblieft.’ Ik heb geen zin mij daar steeds aan te houden, dus af en toe verdwalen we en dat is dan een geweldige ‘sof’. Als de auto eens niet direct wil starten zegt hij altijd: ‘Zou het aan de wages legge of zou het aan de mechines legge.’ We hebben in Gaasterland nu ook het Rijster Bos ontdekt, waar je voor een kwartje toegang een heel bos voor jezelf alleen hebt. Wanneer Ludo komt logeren, wandelen we er met een fles wijn of cognac en glazen bij ons, zodat je af en toe een slokje kunt nemen. 's Avonds eten we dan thuis de parelhoenders of patrijzen, die Ludo voor ons heeft meegenomen van de jacht.
Gerard vindt mijn terugkomst uit Amsterdam altijd iets knus en feestelijks, hoewel hij het alleen-zijn, een stuk of wat dagen achtereen, het heerlijkste vindt wat hij kent. ‘Het wordt dan zo stil, dat het mogelijk wordt de verre, als van een zolder of uit een kast fluisterende stem van de waarheid te horen.’
Het werk aan de Brief door Tranen Uitgewist komt nu op gang. Aan Van Oorschot schrijft Gerard: ‘Ik wil het een brief maken, waarlijk als een bom & een aanslag, en dat vergt zoveel tijd & zoveel wanhoop. [....] Ik werk door, & het wordt zeer goed, dacht ik, & bezeten. Ik wou dat ik meer kon produceren.’ En: ‘Daarnet kwam die bakker weer langs, zogenaamd met brood, maar in die mand zitten gipsen toneelbroden, waaronder de ultraviolette of infrarode camera is gemonteerd.’ Bakker Popma uit Blauwhuis komt altijd met zijn pet op, haastig, gebogen, voorbij en loopt door de steeg naar onze achterburen, de Altena's, aan zijn arm een grote mand met witte doek eroverheen meetorsend. Als Gerard hem door het keukenraam via de andere steeg naar buurvrouw Hofmeijer ziet lopen, is het moment daar om te zeggen: ‘Bakker heb u de tijd? De tijd wel juffrouw, maar ik ken me kar niet alleen laten.’ We voelen ons wat gegeneerd, dat we geen brood bij hem kopen, maar Gerard vindt het kleffe Friese brood oneetbaar en laat mij bij de bekende bakker Hartog in de Ruyschstraat in Amsterdam volkorenbrood inslaan en volkoren rozijnenbrood. Dat gaat dan in Greonterp in de diepvries. Er is ook een eierbezorger. Een oud heertje, met een zwart pak aan, dat moeilijk in evenwicht blijft op de
| |
| |
fiets en aan zijn stuur een augurkenemmer met eieren heeft, ook afgedekt met een doekje. Hij lijkt zelf wat op een kip.
Op zondag 8 november schrijf ik uit Amsterdam:
Lief Dier, (Beer)
De bus Blauwhuis - Sneek schijnt er wel ongeveer ¾ uur of een uur over te doen. Dus niet een half uur.
Als je de bus van 7.13 uur neemt heb je, als je snel overstapt, dus nog wel kans de bus naar Heerenveen te halen. Mis je hem, dan volgende bus naar Heerenveen V Sneek 9 uur.
Met de bus van 9.20 uur heb je veel minder kans. Je zou ook in Sneek lijn 9 van de N.T.M. naar Alkmaar kunnen nemen.
V |
Sneek |
8.44, 10.44, 12.44 enz. |
A |
Alkmaar Station |
10.46, 12.46, 14.46 enz. |
V |
trein naar Amsterd. |
11.02, 13.02, 15.01 |
A |
Amsterdam |
11.44, 13.44, 15.42 |
Wat tijd betreft maken de twee verschillende reismogelijkheden niets uit. Sneek - Amsterdam = 3 uren.
Je kunt het er van af laten hangen welke bus je halen kunt. Het blijft een vervelende reis, maar houd goede moed!
Zaterdag ben ik in Nijmegen geweest. Je hebt beslist ongelijk, dat het tuig zou zijn. Ik vind H. een erg sympathieke jongen. Geen schokkende voorvallen. De rest vertel ik wel als je hier bent. Het ziet er naar uit, dat ik hier eindelijk aan het werk kom. Mijn verjaardagsborrel wilde ik na het tentamen geven. Als je zin hebt kunnen we de twaalfde 's avonds naar Utrecht gaan. Ze wilden eventueel ook wel hier komen.
Wil jij mijn spaarbankboekje uit de diggelkast meenemen? (i.v.m. eventueel bandrecorder)
Als steeds je slaafs onderdanige bewegelijke Teigetje-met-het-flu - welen-j ongenslichaam.
We kopen van mijn spaargeld, met korting omdat ik lid ben van de studentenvakbeweging, een bandrecorder om muziek te kunnen beluisteren in Huize het Gras.
Briefje, door Gerard neergelegd in Amsterdam, datum onbekend: ‘Lieve Neusbeer, re: martelgang van Kromme Lindert.’ Hij gaat zo dadelijk weer weg, schrijft hij. Het was zo laat en daarom was hij maar
| |
| |
gauw in zijn bed gegaan. Hij neemt de trein van 10.26 naar Alkmaar. Geld heeft hij genoeg, merkt hij, maar hij neemt wel wat mee (± f50,= of f100,=). ‘Lieverd,’ schrijft hij, ‘ik houd zo veel van je, lieve beer.’ Als het mag, wil hij met me naar bed, een heleboel keren dit weekeinde. En dan: ‘Ach, mocht het God toch behagen mij uit deze razende wereld weg te nemen.’ Hij heeft eergisteren goed gewerkt en houdt zo veel van me en aanbidt me en vindt mijn achterste zo lief en jongensachtig en weerloos als ik uit het bed kom. En mijn eigenwijze stem die hem irriteert en vertedert en bloedgeil maakt. Hij wil een hele middag, half slapend, met zijn Levensboom in me liggen en hij zal in het donker net doen of hij M. is. (Een vriend van het gymnasium, op wie ik hevig verliefd was geweest en over wie ik Gerard verteld had.) Hij raadt me aan bijvoorbeeld 20 flessen Prokupac (Joegoslavische rode wijn) te kopen en er daarvan 10 mee te nemen, en 2 port, een voor hier en een voor Greonterp, voor mij. Hij zegt dat die wijn wel nodig is, voor de haas die Ludo van de jacht voor ons had meegebracht. Ik hoef daar niet van te eten als ik het niet lekker vind. Ik moet vooral het kookboek meenemen (voor recept haas). ‘Verder niets. Nu ga ik op weg,’ schrijft hij. ‘Dag lief Dier. Broer Gerard.’
Intussen wil het schrijven niet zo vlotten. Op 10 november schrijft Geert van Oorschot dat het decembernummer van Tirade over uiterlijk twee weken naar de drukkerij moet en of ze vast en zeker op Gerards nieuwe Brief (Brief door Tranen Uitgewist) kunnen rekenen. Waarop Gerard antwoordt dat hij steeds wanhopiger is geworden, maar dat hij wel een halve brief af heeft.
Eind november is de Brief door Tranen Uitgewist voltooid, net op tijd voor het decembernummer van Tirade. De reactie van zijn vader, die altijd om de doorslag van het typoscript vraagt, is dat het ‘ziekelijk en pathologisch is allemaal’. Toch blijft ‘de Oude Treef’ altijd vriendelijk en beminnelijk en hij betuttelt Gerard niet. Hij heeft het zelfs vaak over ‘mijn twee beroemde zonen’.
De volgende brief aan Teigetje is getypt, mogelijk om er een doorslag van te hebben. ‘Greonterp, 8 december 1964. Lichtbruine, Fijne Blonde & Meest Onderworpen Opgeilbeer,...’
Hij schrijft dat in het postkantoortje van Blauwhuis geen telefoongesprek mogelijk is, ook niet in omklede termen, en dat we dan beiden veel te zenuwachtig en te gespannen zijn, zodat we op elkaar zelfs de indruk maken dat we iets tegen elkaar hebben, of licht geïrriteerd zijn. Nu er niets te melden viel, kwam dat des te meer tot uiting, zegt hij.
Hij hoopt toch vooral dat ik vlijtig werk en niet uitga of achter ‘vrij- | |
| |
wel mitologiese jongens’ aanreis. Ik moet het Aftrekboek van de Meedogenloze Welgebouwde Deense Matroos gebruiken, die om zijn hals een medaillon draagt, wat ik wel kan zien aan dat kettinkje, waarin een foto staat van zijn iets jongere, maar nog geilere en mooiere Vriend, die een tederder gezicht heeft maar stoerdere benen, stevig bedekt met kort, beertjesachtig haar.
‘Maar nu ter zake,’ zegt hij. Ik moet dus goed werken. Hij doet niet veel, dat wil zeggen hij doet zijn best, maar de vorige dag is geheel opgegaan in het filmen, dat in grote nuchterheid met een ploeg van slechts twee man, gelukkig, en in een sfeer van goede smaak en vakmanschap verliep (het ging om de vpro-documentaire Het dier in de literatuur, uitgezonden op 11 januari 1965). Hij weet zeker dat ze van zijn aandeel in de uitzending iets moois maken. Dat wil zeggen geen gevaar van dronken gelul of idiote uitspraken, ditmaal. Toen alles voorbij was, heeft hij een flesje opengemaakt en hebben ze geluncht en de wijn met hun drieën opgedronken. Hij was tevreden. Het enige is nu zijn verkoudheid die heel langzaam doorbreekt, welk proces hij niet kan bespoedigen. Hij slaapt slecht - ook door de storm - en wordt daardoor laat wakker. Deze dag gaat hij maar een brief of vijf, zes schrijven, want technisch is hij niets waard en zijn neus en keel doen in de kou of de tocht zeer. Toch moet ik me geen zorgen maken, want hij voelt zich heel goed. Hij heeft altijd een euforie als hij grieperig is of verkouden, vermoedelijk door de mateloze geilheid die zich dan van hem meester maakt.
Hij had een plan gemaakt, dat natuurlijk ook geïnspireerd was door de geilheid. Hij schrijft dat de ideeënseks inmiddels, door zijn ziekte, met weer een paar voorstellingen is uitgebreid. Een ervan heeft hij Plaatsvervangende Ondervraging, of Broederdienst, of Zwijgende Vriendendienst genoemd. Hij weet hoe ik popel om de inhoud te weten, ‘maar dat kan niet, hoor!’, want hij heeft het nu veel te druk en er liggen nog zo veel meer brieven, van allemaal andere ‘kindertjes!’ Hij dacht seksueel maar weer eens aan de slag te gaan, dat wil zeggen eens wat Jongens aan te halen. Het kost wel veel tijd, maar het zal zijn oude aderen misschien toch goed doen, terwijl we door middel ervan kunnen voortbouwen aan mijn seksuele opvoeding. Maar het moeten Jongens zijn die geen kapsones hebben of literaire gesprekken willen voeren of hun slechte gedichten in Tirade willen hebben, maar gewoon geile, bronstige typetjes die zich door hem willen laten bezitten: Hans de P., Peter L., Joopje A.(?), Tommy(?), Hans P.(?). Het liefste wil hij dat ik erbij ben, en dat ik ze ook bezit. Maar daarvan mag geen probleem gemaakt worden.
Hij bedoelt dat hij enorm gelukkig zou zijn als hij zijn Vriend een
| |
| |
Jongen zag berijden en erbij mocht zitten, en beiden mocht aanraken en strelen. Ik kon me altijd aftrekken en mijn Zaad op zijn nek of rug spuiten, of in die Jongen zijn oortje, of gezicht. Voor hem zijn beide ervaringen gelijkwaardig - hij bedoelt: of ik in zijn bijzijn een Jongen berijd, of hij een in mijn bijzijn. Als men weet dat de Geliefde Vriend, Slaaf en Meester geen dieper genot meer eist, is alles volmaakt, redeneert hij. Degene die alleen trekt, heeft nog het voordeel dat hij zijn Tamp niet hoeft te gaan wassen. Hij vraagt of ik niet Willem A. onder hem zou willen zien liggen, en zijn sterke, donker behaarde, machtige benen, waarmee hij meiden wil bespringen, machteloos onder hem zien worstelen. Zou ik niet zijn fijne, sterke Jongensnek willen kneden en het stugge, geile, blonde haar van zijn achterhoofd willen strelen? En hem dan, nadat Gerard hem op zijn zijde geworpen had, willen opgeilen om telkens op te houden als hij denkt dat hij gauw kan klaarkomen en om hem dan, in plaats van de trekking te voltooien, meedogenloos in zijn zij, onder zijn voetzolen en oksels te kietelen zodat hij ademloos smeekt op te houden? ‘Kortom.’
Hij gaat de meeste van die jongens schrijven, zegt hij. Hij wordt inderdaad ook maar gestuurd: het zijn de elementen die zich verenigen willen. Hij (het IJzer) moet zich verenigen met de ongehoorzame en strafbare Jongen (Zwavel, denk maar aan Lucifer etc.) tot het donkere, poreuze Zwavelijzer. (De wetenschap over het zwavelijzer heeft hij van mij. Want ik vertel hem weleens iets over merkwaardige chemische reacties die ik bij mijn studie tegenkom.) Uit alles blijkt de juistheid van deze interpretatie, zegt hij, want ook hier komt na toevoer van enige hitte (geilheid) veel warmte vrij (zweet) en je herkent het proces aan de stank, en aan de restjes substantie die na afloop zich als een neerslag op de rand van de Eikel hebben vastgezet.
Maar, al met al beseft hij dat hij veel te weinig geoefend heeft en dat hij mijn fijne Reet enorm heeft verwaarloosd, waardoor er ongehoorzame gedachten in mijn hoofd zijn begonnen op te komen. Hij zal voortaan proberen me tweemaal per dag te bezitten, totdat ik krankzinnig word van verlangen en geilheid als hij het eens overslaat.
Hij schrijft dat het jongetje van A., (D.), een lichtgrijze trui draagt met een kraag, laarsjes en een zwart fluwelen broek, die heel goed om zijn volmaakte bipsje (van een jongen, maar toch al vrij stevig en manlijk) sluit. Dat die broek, als hij voorover gebonden staat over de tafel, alleen maar een eindje naar beneden hoeft, tot vlak onder zijn vlasblonde billetjes. Maar eerst zal hij dan bestoeid en bekieteld moeten worden, want het is heerlijk om die, zich bij elke sparteling spannende broek, waarvan de donzige zachtheid een aankondiging is van zijn heerlijke warme lijfje daaronder, onder je te hebben terwijl je al
| |
| |
begint hem onder zijn truitje te bevoelen. Etc.
Donderdag belt hij me weer, schrijft hij. Als code, als het Jongens-plan me bevalt, moet ik dan zeggen: ‘die chemische berekening vind ik uitstekend.’ Heb ik detailkritiek, dan moet ik erbij voegen: ‘de structuurformule is nog aanvechtbaar, vind ik.’ Hij denkt wel dingen vergeten te hebben, maar daar is niets aan te doen. Hij zal me met een zweep door de kamer ranselen, en voorlopig alleen mijn benen en mijn rug raken, want mijn mooie billetjes moeten heel blijven opdat hij bij het rijden geen oneffenheden onder zich voelen zal.
Hij vertelt verder dat de wind nu eindelijk schijnt te gaan liggen. Dat geloei 's nachts, en dat duwen en trekken aan ramen en deuren is vervelend. Het is daar bij de tafel nu 23° Celsius, wat hij niet slecht vindt, met de kachel op 3¼ en nog steeds een windkracht vier à vijf. Nu begint hij aan een volgende brief, zodat hij er nog een stuk of wat vanmiddag vóór de lichting in het dorp in de bus kan gaan gooien. Dus hij doet niet veel; misschien dat hij vast van alles bijeen zoekt voor het kattendeurtje. ‘Wees niet boos,’ schrijft hij. Hij zit beslist niet stil, maar ik heb geen idee hoeveel tijd er in de eenvoudigste correspondentie gaat zitten. Hij herhaalt dat ik degelijk moet eten, maar me moet concentreren op mijn werk. Dat dit geen tegenstelling is en hij bedoelt ook eigenlijk dat ik mezelf alle begeerde genot moet verschaffen, mits ik me bij mijn werk houd.
‘Veel welgemikte striemen met de Jongenszweep (na langdurige liefkozingen ermee) van je Grote Geile Ontembare en Genadeloze Beer Gerard.’
Op Kerstavond halen we Perkin, die uit Parijs komt, in Amsterdam van de tee-trein. 's Avonds wandelen we naar de nabije Tichelkerk van het rooms-katholieke klooster van de Minderbroeders Kapucijnen, op de hoek van de Lijnbaansgracht, om daar samen de nachtmis bij te wonen. Op Eerste Kerstdag reizen we met ons drieën terug naar Greonterp. Dan, op zondagmiddag 27 december, nodigen we heel Groot Greonterp, het dorp en de bewoners van alle omliggende boerderijen, uit op een feestelijke ontvangst in Huize het Gras. Het wordt een enorm succes. Vanaf twee uur komen er in totaal 108 mensen op de uitnodiging en buurman Hofmeijer leest een toespraak voor in het Nederlands:
Thans ruim een half jaar geleden namen de uwen hier uw intrek in dit kleine Friese dorpje, dat door velen in gedachte al ten ondergang gedoemd werd. Maar, echter, het schijnt dat een bepaalde groep mensen het schone Friese land en dan voornamelijk het rus- | |
| |
tige greidegebied als een geliefkoosd woonoord beschouwen, zo ook meneer Van het Reve met vriend Van Albada hebt u als Amsterdammers het drukke stadsleven ten dele vaarwel gezegd om zich te vestigen tussen de agrarische bevolkingsgroepen. Wij meenden eerst een invasie te verwachten van Hollanders en zagen het met gemengde gevoelens aan. Zover is het echter niet gekomen. Van begin af hebben we de uwen beschouwd als welkome buren die zich in onze samenleving echt op hun gemak voelen. Hier is veel veranderd, niet alleen de mensen maar ook het aanzien van het dorp. Vooral te noemen en te roemen de bloemenpracht van uwen tuin en nu hebt u dan het idee geopperd om met de hele omgeving kennis te maken in de vorm van een feestelijke middag voor jong en oud. Nu hebben wij gezegd: ‘for wat, heart wat.’ Wij hebben als dorpsbewoners het Friese spreekwoord als leuze genomen: ‘Sizzen is neat, maar dwaen is in ding, geen woorden maar daden.’ Wij bieden u dan als tegenwaardering dit geschenkje aan.
Hij geeft ons namens de inwoners van Greonterp een wandbordje met het opschrift ‘De tiid hâldt gjin skoft’ (de tijd staat niet stil), en een grote slagroomtaart. Een van de pastoors houdt een toespraak namens de parochie. Men begint vervolgens voorzichtig wat te drinken en op een ietwat stijf en onwennig begin volgt gezelligheid en toenemend geroezemoes, waarbij trouwens niemand melig of onhebbelijk wordt. Gerard, Perkin en ik bedienen de gasten. De Greonterpers gedragen zich voorbeeldig. Sommige boeren zingen en dansen zelfs nog, voordat iedereen rond middernacht naar huis gaat. Na afloop telt Gerard alle verbruikte rookwaren en consumpties en komt tot de conclusie dat het bij elkaar maar 225 gulden gekost heeft en dat er maar drie glazen gebroken zijn.
De toespraak van buurman Hofmeijer laten we inlijsten en hangen we aan de wand in de Grote Salon.
De volgende dag komen we rond borreltijd aan in Rhoon, waar we met Perkin bij Ludo & Berthe mogen logeren. 's Avonds leest Gerard bij de haard zijn Nieuwe Brief voor. Berthe neemt mij mee naar Rotterdam om nieuwe kleren te kopen. Daarna brengen we Perkin naar Wimie en Michael in Amsterdam, waar hij Oud en Nieuw zal vieren. Op Nieuwjaarsdag reizen Gerard en ik samen terug naar Greonterp, waar het Friese Leven pas echt gaat beginnen.
© foto's Willem Bruno van Albada
|
|