De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 940]
| |
IHet hoogste punt van Nederland is de Vaalserberg (322 meter), kalmpjes gelegen in de glooiingen van Limburg; het hoogste punt van de wereld de Mount Everest (8848 meter), een ongenaakbare piek in het Himalaya-gebergte. Hierbij vergeleken is de Vaalserberg een klein pochertje dat het woord berg ten onrechte draagt. Die wetenschap verhindert niet dat de Vaalserberg nog steeds een geliefde bestemming is voor wie er op uit wil trekken. Van haar hoogte geniet men - en al is zij nog zo laag, ook de Vaalserberg heeft haar duistere afgrond waar de draken van de ziel huizen. Zo beschrijft Stefan Brijs in zijn boek De Engelenmaker een klasse-uitje naar de Vaalserberg en de opwinding die het beklimmen van het hoogste punt van Nederland met zich mee brengt. Maar even onontkoombaar is de Sturz im Abgrund. Een hoge positie is dus relatief en afhankelijk van het perspectief. Vanaf de Mount Everest zie je de Vaalserberg niet eens en het gezin op de Limburgse top wijst elkaar in verrukking op punten in de verte waar geen spoor van bergen te bekennen is. En in elke diepte ligt het eindpunt van het bestaan. Posities hebben als bergen hun hoogtes en hun voor- en achterzijdes. De voorkant van een hoge positie oogt aangenaam. Haar top lijkt gehuld in louter geld, aanzien en macht, haar achterkant is in schaduw verborgen. ‘“That thing takes all the room!” He moved his goad./ The mountain stood there to be pointed at.’ | |
IIAls ik aan een hoge positie in maatschappelijk opzicht denk, schiet in een onbeheersbare reflex de adel door mijn hoofd. Al schemerde dat | |
[pagina 941]
| |
geheimzinnige hooggebergte van koningen, erfprinsen, hertogen en markiezen in Nederland altijd meer in de verte dan dat het zijn concrete slagschaduwen over het laagland wierp. Af en toe poogt een tijdschriftartikel dit gebergte opnieuw in kaart brengen maar dat roept eerder de weemoed van de imaginaire cartografie op dan dat het de concrete reislust aanwakkert. De adel figureert meer als een voornaam zinnebeeld - als om zijn naam eer aan te doen. De ideale hoveling sprak volgens de Renaissance-schrijver Baldesare Castiglione in zijn boek Il Libro del Cortegiano (1528) meerdere talen vloeiend, hij legde zich toe op het lezen van de klassieken en citeerde die op gepaste wijze, hij beheerste de verschillende takken van wetenschap, was galant en wist het woord te voeren in gezelschap zonder opdringerig te zijn, hij kon dansen en paardrijden. Enfin, hij was het toonbeeld van wat wij nu een beschaafd mens noemen, een uomo universale. Dat Castiglione voor de typering van zijn hoveling een paar honderd bladzijden nodig heeft, geeft wel aan dat het allemaal niet vanzelf sprak. De werkelijkheid werd meer bepaald door de op macht beluste vorst van zijn tijdgenoot Machiavelli. Diens vorst (Il Principe, 1513) bedreef politiek gericht op het behoud en verstevigen van zijn positie. Castigliones hoveling heeft geen keerzijde, de schaduwkanten van Machiavelli's vorst zijn velerlei en van alle tijden. | |
IIIWie een hoge positie inneemt, maakt deel uit van een hiërarchische structuur. Hoe losjes de elementen van deze structuur ook gestapeld zijn, zij laat zich in al onze maatschappelijke geledingen herkennen. Zij is zelfs terug te vinden in de schilderijen van Het Laatste Oordeel waarin de kringen van hel en paradijs keurig boven en onder elkaar gerangschikt zijn; ook hier geldt dat sommigen meer dan anderen branden of schitteren. Angst voor de val, als gevolg van een sociaal vertigo, kiert uit alle hoeken van dit maatschappelijk bouwsel. Het voorkomen van de val verengt gedrag tot berekenend handelen, dwingt tot huichelarij en maakt een ieder die het aangaat onvrij. Het door iedereen ervaren ongemak van een hogere positie van de ander, zijn machtsverheffing, is de moeder van alle nadelen van een hoge positie. Omdat wij ons tegen die verheffing keren moeten rites, codes en protocollen die weer ongedaan maken. Zij snoeren de vrijheid en de eigenheid van de drager van een hogere positie in, zijn macht moet bedwongen worden. In een hiërarchie ontsnapt niemand hieraan. | |
[pagina 942]
| |
Voor wie zich graag in de draagstoel van de macht laat plaatsen vormen de onmiddellijke beperkingen die dat met zich meebrengt geen probleem. Maar wie zich daardoor in zijn bewegingsvrijheid gehinderd weet, voelt een onontkoombare drang tot uitbreken. Dat kan leiden tot biografische smulpartijen voor de paparazzi, tot geïnternaliseerde dwang en daardoor tot immanent ongemak. Misschien is het daarom zo heerlijk anoniem door een stad te lopen waar niemand je kent en waar niemand je aan zijn verwachtingen kan toetsen. Dat is de ware bevrijding uit Sartres hel die volgens hem uitgemaakt wordt door de beelden die de anderen van je hebben. | |
IVHet ergste nadeel van een hoge positie is de onvrijheid van meningsuiting. Hoe hoger je maatschappelijke positie hoe meer je je in zwijgen moet hullen. Vooral omdat de betekenis en het belang van een hoge positie voor mij verbonden zijn met het publieke domein, weegt dit zwaar. Het publieke domein is het forum voor meningsvorming, voor de weging van argumenten, voor de verwoording van visies. Hoe breder, hoe diepgravender, hoe origineler hoe beter. Misschien is deze gedachte over de openbare ruimte en een hoge positie altijd een droom geweest maar nu lijkt zij verder weg dan ooit. Toen koningin Beatrix, om nog even bij de adel te blijven, op een onbewaakt of misschien wel zeer bewust gekozen moment over de pers zei dat ‘de leugen regeert’ was Nederland te klein. Niet wat de koningin had gezegd stond ter discussie maar het feit dat zij met haar kritische opmerking haar boekje te buiten was gegaan. Het is interessant te bedenken dat het in vroegere tijden juist het voorrecht van hoger geplaatsten was om ongehinderd te kunnen zeggen wat in hun hoofd opkwam. Het volk zweeg. In onze tijd is dat in zijn tegendeel verkeerd. De politicus die zegt wat hij denkt, steekt zijn hoofd in de publieke strop. Zijn kiezer daarentegen is vrij te roepen wat hij wil - zijn schreeuw, rauw en ongearticuleerd klinkt overal op en wordt gehoord, al dan niet in honderd dagen. De media dwingen dit zwijgen af, zij zijn niet geïnteresseerd in het ongrijpbare van de inhoud. Zij leven van het materiele spektakel, van de glorieuze verheffing en het schandaal van de val. Dit afgedwongen zwijgen dat zich kenbaar maakt in leeg, geritualiseerd taalgebruik geeft niet alleen de onmacht van de politiek aan, het hangt ook samen met wat heden ten dage voor een hoge positie doorgaat. Hoger dan de politiek en hoger nog dan de pieken van het verdwenen adellijke hooggebergte schittert het licht van de sterren. Filmsterren, popster- | |
[pagina 943]
| |
ren, softpornosterren, mediasterren zoals topsporters, clubtrainers, presentatoren zijn het algemene symbool geworden van een hoge positie. Hun onbereikbare wereld vervult het verlangen van velen, een verlangen dat gevoed en vervuld wordt door de media. In narcistisch zelfbehagen mediatiseren die de glitterende, lege wereld van inwisselbare sterrenstelsels. Hier is geen ruimte voor het formuleren van ideeën of het uitspreken van zich vormende gedachten - wel voor formats die de kijker c.q. de kiezer op geruststellende wijze geven wat hij verlangt. Wie zijn toekomst wil verzekeren sluit zich aan en vervangt zijn woord door het mediagenieke gebaar. Het is de cynische bevestiging van het aloude ‘if you can't beat them join them’. Zo kan het dat ministers aan tv-spelletjes meedoen, het kabinet zich laat interviewen door Knevel & Van den Brink, een sportster als Krajicek de verspreiding van de normen en waarde van de rechtsstaat voor zijn rekening neemt. Deze voorbeelden van osmose van de politiek in de wereld van de omroep kunnen eindeloos uitgebreid worden. Het is een eenzijdige neerwaartse beweging als die van water naar het laagste punt. In de laatste overzichten wordt Oprah Winfrey de rijkste en invloedrijkste vrouw ter wereld genoemd: emblematischer kan niet. De vereenzelviging, zo niet vernauwing, van een hoge positie met die van een mediaster heeft als gevolg dat het ideaalbeeld van Castigliones hoveling vervangen is door dat van de media-industrie. Voorgeprogrammeerde glamour, jeugdigheid, vrolijkheid, prontheid en gevatheid zijn daar de eerste typeringen van. | |
VHoewel de media per definitie luidruchtig zijn, regisseren zij nauwlettend de onvrijheid van het zwijgen evenals het doorbreken daarvan. De politicus meet zich daarom niet meer aan de traditie van redenaars als Cicero en Seneca die eeuwenlang een hoog aanzien genoten. Hij laat zich leiden door de peilingen die de waan van de dag als historische waarheid verkondigen. Zijn voorbeeld is het succes van wat ons dagelijks als werkelijkheid wordt voorgeschoteld: de leuke leegheid van het moment. Toch zijn er maar weinigen die deze prijs weigeren te betalen. Het gebeurt wel eens bij het afscheid van een functionaris dat hij een boekje opendoet en aangeeft dat hij het allemaal wel doorhad. Zoals Tony Blair bij zijn afscheid de media typeerde als verscheurende honden. Maar een dergelijke vorm van eerlijkheid mag niet verward worden met zedelijke moed of morele oprechtheid. Het is als een biecht | |
[pagina 944]
| |
op het sterfbed of de bekentenis na verjaring: risicoloos en dubieus. Eerder een vorm van geprolongeerd machiavellisme dan van Castigliones noblesse oblige. | |
VITelkens als ik een vallende ster zie, wens ik hoogleraar poëzie in Oxford te zijn. Het moet heerlijk zijn langs groene lawns te wandelen, voor aandachtig luisterende studenten de geheimen van de klassieke dichters te ontraadselen en tussendoor aan eigen essays te schrijven. Het is een oefening van de verbeelding, een denkbeeldige verevening door elke keer opnieuw een gewicht in de schaal van de geest te leggen. Een hogere (en onzichtbaarder) positie met uitzondering van het kunstenaarschap is wat mij betreft niet denkbaar. Maar ook hier tekenen de nadelen van een hoge positie zich af. Wat de strijd tegen de traditie betekent, hebben de ontelbare college novels ons geleerd. | |
VIIDaarom is het uiteindelijk het beste om gewoon maling aan een hoge positie te hebben. Dat neemt de benauwenis voor de val weg, geeft de tong haar spraakvermogen terug, verlost ons van de lege almacht van de media en schenkt ons weer de adel van de geest. Het risico dat wij dan nemen is gelijk aan dat van Nescio's dichtertje: ‘Een groot dichter zijn en dan vallen. In de volheid der tijden.’ | |
VIIIWat dat betekent, lag voor Robert Frost in een dubbelzinnig verschiet: ‘A dry ravin emerged from under boughs/ Into the pasture.’ |
|