gepraal van mannen in boomcars en Harley Davidson-rijders van de Gooische Matras? Zij zijn de eigentijdse, schrale echo van de beklagenswaardige heersers over wie Montaigne het volgende schrijft: ‘Marcus Antonius was de eerste die zich, gezeten naast een musicerende vrouw, op een met leeuwen bespannen wagen door Rome liet voeren. Hetzelfde deed later Heliogabalus, die zei dat hij Cybele was, de moeder der goden; ook reed hij wel op een met tijgers bespannen wagen, zich uitgevend voor de god Bacchus. Bovendien spande hij soms twee herten voor zijn wagen, een andere keer vier honden, en ook eens vier naakte meisjes [...] Keizer Firmus liet zijn wagen door buitengewoon grote struisvogels trekken, zodat hij meer leek te vliegen dan te rijden.’ Hij voegt hier terecht aan toe: ‘Dit soort buitenissigheden doet mij vermoeden dat hier sprake is van gebrek aan zelfvertrouwen bij de vorsten.’
Als er iets is waaraan het een motorrijder nooit mag ontbreken, is het wel aan zelfvertrouwen. Je dient altijd te weten wat je aan het doen bent. Motor leren rijden is voor de helft leren omgaan met je eigen faalangst; de motor kan eigenlijk altijd meer dan je denkt, de beperkingen zitten in je hoofd. Voor de andere helft is het leren omgaan met het feit dat je weliswaar de snelste, maar ook de meest kwetsbare partij op de weg bent. Daarom moet je leren denken voor iedereen die je tegenkomt. Als je dat eenmaal hebt geleerd, rijd je voortaan min of meer in een staat van motorverlichting: doordat je nagenoeg alles hebt leren zien voor wat het is, inclusief alles wat het zou kunnen worden, weet je wat je wel en niet te doen staat. Het is een manier van kijken die ik ‘De Blik’ heb genoemd. De Blik is een binaire eigenschap: je bezit hem, of je bezit hem (nog) niet. En pas als je hem hebt, kun je ook werkelijk leren motorrijden. Daarvoor doe je weinig meer dan voor je uit zitten staren op een ding dat herrie maakt, en de enige reden dat je niet verongelukt is dat je instructeur ogen voor drie heeft en je door het verkeer loodst. Ik kan me de dag nog herinneren waarop mijn instructeur na afloop van de les tegen me zei: ‘Nu begin je eindelijk motor te rijden.’ Ik was niet verbaasd; ik had het onderweg gemerkt. Hoe? Omdat ik mijn eigen instructeur was geworden; ik was begonnen met het uitvoeren van de juiste handelingen voordat ze me werden opgedragen. Motorrijden is een doorlopende dialoog met jezelf, en daardoor een goede manier om met de zenmeester te beseffen dat lichaam en geest niet twee, maar zeker ook niet één zijn.
Het mag duidelijk zijn waarom De Blik moet worden ontwikkeld: omdat een motor nu eenmaal niet voortdurend rechtuit rijdt. Rijden op een lange, rechte weg kan iedereen; het enige wat je daarvoor hoeft te leren is op- en terugschakelen. Maar in een bocht komen er ook zij-