Dat laatste geldt ook voor woorden die helemaal niet aan een bepaalde persoon gebonden zijn. Bij Cioran las ik bijvoorbeeld onlangs: ‘Redouter l'échec, c'est redouter le ridicule, il n'y a rien de plus mesquin.’ Dat wil zeggen: ‘Bang zijn voor een mislukking, is bang zijn om uitgelachen te worden, niets is... plus mesquin.’ Tja... mesquin. Het Van Dale woordenboek Frans-Nederlands geeft: ‘kleingeestig, bekrompen.’ Die vertalingen zijn niet verkeerd, maar ‘mesquin’ is een woord met een zo rijke en lange geschiedenis, dat het daarmee nog lang geen recht gedaan wordt. Ook Marcel Proust had een zwak voor dit woord en gebruikt het op diverse plaatsen in À la recherche du temps perdu. Verder teruggaand in de tijd vind je het eveneens bij Zola, Hugo en Balzac. In ‘mesquin’ zit benauwd, smal, benepen, maar ook middelmatig, goedkoop, armoedig, zuinig. Eigenlijk alles wat wij associëren met het begrip ‘kleinburgerlijk’.
Die associatie met kleinburgerlijkheid voert ons precies naar de oorsprong van het woord. ‘Mesquin’ komt uit het Arabisch (meskin), en het woord gaat zelfs nog verder terug tot het Akkadisch, een protosemitische taal die werd gebruikt in het Mesopotamië van het tweede millennium voor het begin van onze jaartelling. In de beroemde Wetten van Hammurabi, opgesteld rond 1800 v.Chr. komt het woord voor als ‘muškenum’. Daar duidt het een sociale klasse aan, die zich tussen de paleiselite en de slaven in bevond. De tweederangsburgers dus, zou je kunnen zeggen. Dat woord ‘mesquin’, als aanduiding van een kleinburgerlijke mentaliteit, heeft dus vierduizend jaar lang in uiteenlopende talen zijn betekenis behouden, totdat Cioran het in zijn Cahiers gebruikte en het aldus voor de twintigste-eeuwse lezer weer verder in leven hield.
Het is niet ondenkbaar dat dit woord vanuit Noord-Afrika met de Moren mee het Iberisch schiereiland is binnengekomen, waarna het zich over Zuid-Europa heeft verspreid. Men vindt het precies zo en in dezelfde betekenissen in het Italiaans (meschino), Spaans (mezquino) en Portugees (mesquinho). In de loop van de zeventiende eeuw verspreidt het zich in Frankrijk. In het Nederlands bestaat er bij mijn weten geen versie van. De diaspora van een taal stokt soms op een even geheimzinnig manier als waarop hij ooit vanaf een bepaalde plek is begonnen.
Taal - de taal van een volk en de taal van een enkel mens - is als een paardebloem vol stervormige zaadjes. De tijd blaast er tegenaan. Daar vliegen de zaden als parachutisten door de lucht, meegenomen door de wind. Zo raken woorden verstrooid en worden weer door anderen in de mond genomen. Soms zie je zomaar een los zaadje zweven, waarvan je niet kunt zeggen waar het vandaan komt. Maar het is ooit