De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 920]
| |
Marcel Kurpershoek
| |
[pagina 921]
| |
waar je wordt geregistreerd als ambtenaar van de dienst buitenlandse zaken werkzaam op het bureau drx/ef. Niets diplomaat en geen kapsones.
Jammer, dat beeld. Want diplomatie is een respectabel beroep van vakmensen die bescheidenheid als wezenskenmerk horen te hebben. En velen van hen hadden om vaktechnische redenen een hechte band met de wetenschap. De bundel essays die de turkoloog en ottomanist Alexander de Groot uitbracht over vierhonderd jaar diplomatieke betrekkingen tussen eerst de Verenigde Provinciën en het Ottomaanse Rijk, vervolgens Nederland en Turkije, vertellen na over de symbiose van diplomaten en wetenschappers op het Palais de Hollande in Istanboel.Ga naar eind1
Met het diplomatieke leven kwam ik voor het eerst in aanraking in Egypte. Als beursstudent kreeg ik een kamer toegewezen op de campus van de Cairo Universiteit. Zelfs studenten afkomstig uit de lemen hutten van Opper-Egypte hadden dit hok geweigerd. In de kamer zat namelijk de stoppendoos voor het hele gebouw. Telkens als de stoppen doorsloegen en we in het donker zaten, viel een ‘technisch team’ van universitaire deurwachters mijn kamer binnen. De reparatie was altijd dezelfde. De stoppen werden nooit vervangen door nieuwe, maar er werd meer koperdraad omheen gedraaid. Het was wel spannend, met regelmatig klappen en gebliksem uit de doos boven mijn hoofdkussen. Aangezien ik in Cairo was om Arabisch te leren en het Arabische leven te leren kennen, was ik alleen op de kamer om te slapen. Het maakte dus niet veel uit.
Ik wist niet dat de ervaring niet meer uit mijn leven weg te schroeien zou zijn. Dankzij de directeur van ons instituut in Cairo, werden we af en toe thuis uitgenodigd bij diplomaten van de ambassade. We aten onbehoorlijk veel van het buffet dat op tafel stond. Het was een welkome afwisseling van de borden foel, Egyptische bruine bonen, en buffelmelk die we gratis kregen op de campus. De 50 euro per maand van de beurs hadden we nodig om Arabische boeken te verzamelen voor onze scriptie. We waren de diplomaten dankbaar, maar ons leven leek ons oneindig veel rijker en gevarieerder dan het hunne.
Dat gevoel ben ik nooit meer helemaal kwijtgeraakt. Het bracht me later naar de bedoeïenen en op afgelegen plekken van Saoedi-Arabië voelde ik me erg thuis in de eettentjes van de allerlaagste onderklasse, die van de zwarte gastarbeiders uit Keralla en Soedan. Mens, dier, en | |
[pagina 922]
| |
voorwerpen werden in hun werkplaatsen met de grootste compassie behandeld. De blik was gericht op het individu, geen zieke kat werd weggejaagd, en ieder voorwerp verdiende een tweede tot in het oneindige leven. Geen grote horizonten, geen napoleontische overpeinzingen op het slagveld. Wat telde was het hier en nu, begrepen vanuit de eigen beperkingen en pijn. Geen betere ingrediënten voor een humane omgeving.
Vaak voel ik schaamte als ik daaraan terugdenk. Niet omdat ik mijn minderbedeelde medemens niet daadkrachtiger ben bijgesprongen. Maar omdat ik dan een steek voel die me eraan herinnert dat ik ver van de waarheid verkeer, de realiteit van deze mensen, dieren, dingen. Er is een moment geweest waarop ik dacht: ik stap eruit. Vanuit Djedda was ik over de Rode Zee gereisd naar Egypte op een oude veerboot vol arme, zeezieke Egyptische bedevaartgangers op de terugreis van Mekka. Bij aankomst raakte ik in gesprek met een tapijtkoopman uit Asyoet in Zuid-Egypte, die me uitnodigde met hem mee te rijden. Spoorloos verdwijnen. Maar het paste niet in het reisschema. En het grote nadeel van een leven van omgang met drie soorten en drie werelden, is dat de evenwichtsbalk waarover je loopt smalle marges heeft waarin weinig tijd is voor spontane invallen die niet voorziene tijd kosten. Heel jammer: wat zou er gebeurd zijn, wat heb ik gemist? Wat als? Een menselijker vraag is er niet. Voor welk leven en omgang je ook kiest.
De diplomaten van de nieuwe generatie hebben de wereld leren kennen als rugzaktoeristen. Het is nu misschien wel een toelatingseis. Want de essentie van diplomatie is inlevingsvermogen, in de andere partij of welke partij dan ook. Dat is wat anders dan het zinledige woord ‘empathie’. Het gaat niet om een paternalistisch gevoel van ‘te doen hebben met’. Je staat tegenover een ander mens in een bepaalde positie. Je hebt zelf een positie. Inlevingsvermogen betekent niet alleen dat je je kunt verplaatsen in die ander - in die positie, op dat moment, in die omstandigheden - maar ook dat je je levendig voor de geest kunt halen hoe het zou zijn als die ander op jouw stoel zat en jij op de zijne. En niet alleen dat, maar ook dat je daarvoor ieder moment moet vrezen (hopen komt minder vaak voor). Het feit dat je het je kunt voorstellen, betekent dat het kan gebeuren. Voor hetzelfde geld ben jij die Soedanese gastarbeider in Saoedi-Arabië, die zich angstig moet onderwerpen aan zijn meesters. En is de Soedanees die westerling die alles zo zelfverzekerd en onthecht bekijkt. | |
[pagina 923]
| |
Ieder land heeft zijn eigen codes. Ook Nederland. Buitenlanders kunnen dat vaak beter verwoorden dan de mensen van het land zelf. Het heeft te maken met geschiedenis en cultuur. Als de denkbeelden erg op de onze lijken, kan het verschil in codes des te verradelijker zijn. Zoals juist een Nederlander goed moet uitkijken als hij Duits gaat praten. Turken, bijvoorbeeld, westers georiënteerde evengoed als traditioneel ingestelde, reageren vaak erg indirect. Op het moment lijkt er niets aan de hand. De reactie is glimlachend, beleefd en voorkomend. Pas maanden later blijkt dat men diep is gekwetst. De tekenen daarvoor stapelen zich geleidelijk op, in signalen die zo subtiel zijn dat onze antennes ze vaak pas opvangen als ze steeds frequenter en onontkoombaarder worden, en het bijna of helemaal te laat is om de zaken recht te zetten. Voor een Nederlander, die er geen enkele moeite mee heeft ‘nee’ te zeggen, of in alle duidelijkheid te stipuleren op welke voorwaarden dat ‘nee’ alsnog ‘ja’ kan worden, is dat vreemd. Waarom heeft hij dat niet meteen gezegd?
Dat wijst op een culturele kloof tussen de cultuur van Nederland en die van veel andere delen van de wereld, namelijk het belang van persoonlijke en collectieve eer. Waarschijnlijk zou mijn jongste dochter moeite hebben dat begrip te definiëren. ‘Aanstellerij’ maakt een redelijke kans, vermoed ik. De Turkse reactie wordt echter ingegeven door de angst voor gezichtsverlies. Men heeft bij voorbaat plaatsvervangende schaamte. Zij leven zich in en vragen zich af: hoe moet hij kijken als ik hem recht in het gezicht zeg hoe ik erover denk? Zo kun je een gast of bezoeker niet behandelen. Beter nog een kopje thee schenken en vriendelijk glimlachen. Uit de vaagheid van mijn reactie zal hij het wel begrijpen. Maar ik heb het niet gezegd. Dus kunnen we allebei doen alsof het niet is gezegd, en de vriendschap perfect houden zoals het hoort, terwijl we voor de praktische kant van de zaak toch dezelfde conclusies trekken. We zijn het eens dat we elkaar voor geen goud zullen zeggen dat we het oneens zijn. In het publieke debat gebeurt dat wel, natuurlijk, want daar is een gevestigd verwachtingspatroon van onenigheid. Zelfs de argumenten en de manier van het oneens zijn, komt ons voorspelbaar voor. Maar tegenover zakelijke relaties, vooral buitenlanders voor wie de wetten van gastvrijheid van kracht zijn, past een andere houding. De eer van de gast en de eigen eer vereisen dat.
De Arabische bedoeïenen hebben er het woord wadjh voor, dat letterlijk ‘gezicht’ betekent. Als buitenlandse gast, en dat kan ook een lid van een andere stam zijn, want bij hen is het woord voor ‘buitenlander’ en | |
[pagina 924]
| |
‘lid van een andere stam’ hetzelfde, zegt hij: je bent fie wadjhie, ‘in mijn gezicht’. Als de gast iets overkomt, als hij een minder aangename ervaring of gewaarwording heeft, is dat een slag in het gezicht van de gastheer. Dan is zijn eer aangetast. Het is alsof hij tussen zijn stamgenoten rondloopt met een open wond waaruit het bloed stroomt. Tot hij geheel zonder eer is. Dan is het nog beter dood te zijn. Want het doodgaan kan nog tot een daad van eer worden gemaakt, die alsnog de eer redt.
Er zijn veel vormen van eer en oneer. Niets hebben om een gast voor te zetten, is onverdraaglijke oneer voor een bedoeïen. Sterven in een duel om een vrouwenzaak was in de negentiende eeuw in Europa nog een normale manier om je eer hoog te houden. Eremoorden, het verbinden van je eigen eer aan het gedrag van een ander en die daarvoor met haar leven (hier wel altijd ‘haar’) laten betalen, wordt internationaal gezien als de gruwelijkste vorm van oneer. Al met al is eer in de moderne westerse samenlevingen steeds meer vereenzelvigd met oneer: een goedkope truc waarmee opgefokte nationalisten, racisten en seksisten hun misdaden een nobel tintje proberen te geven en waar geen weldenkend mens meer intrapt. Het is een begrip dat heeft afgedaan met de Eerste Wereldoorlog.
In minder geïndividualiseerde samenlevingen is eer verbonden met een gedragscode. Rond de dorpspomp wordt die toegepast en aan een voortdurend referendum onderworpen. In Nederland heet dat zelfrespect. Kan ik mezelf voor de spiegel nog recht in de ogen kijken? Of wordt het tijd dat iemand anders me een spiegel voorhoudt? Soms gebeurt dat collectief en evolueert correct denken naar een nieuwe vorm van correct denken. Ook wij hebben dus nog onze eer, al heeft die meer gedaantes en keuzevormen, en is hij maakbaarder en dynamischer.
Door opleiding en aanleg weet een diplomaat op al die radiofrequenties af te stemmen, en de signalen om te zetten in voor verzender en ontvanger begrijpelijke boodschappen. Taal, houding, al dan niet toevallige omstandigheden, het publieke en private discours van het land, wat bekend is van de geschiedenis van land, persoon, en zaak - daaruit wordt de boodschap geconstrueerd. Een denkende brug. Maar wel een ophaalbrug: als de ander de boodschap niet wil snappen of er lak aan heeft, worden de eigen stellingen betrokken met kennis van de zwakke punten van de tegenstander. Vrede en communicatie kunnen het belang van het algemeen dienen. Maar ook in win-winsituaties is | |
[pagina 925]
| |
er altijd een die meer wint. Zelfs met vrede als doel, is diplomatie dus oorlog met andere middelen.
Een diplomaat die als realist wil gelden, kan zichzelf dat toegeven. In veel landen is dat het gangbare model voor de analyse van internationale betrekkingen. Maar de wetenschap wil zich graag belangeloos zien. Het gaat immers om de waarheid en de natuurwetten. Daarom was de wetenschap mijn eerste ideaal. Maar het veldwerk onder de bedoeïenen, naar hun opvattingen over het begrip eer, bracht me tot ander inzicht. Prestatiedwang onder tijdsdruk maakte dat ik het hele arsenaal met diplomatieke middelen uit de kast moest halen. Ook wetenschap bleek oorlog met andere middelen. |
|