componist Diepenbrock het zag aan het slot van de negentiende eeuw. Eer is het verlenen van titels, rangen, grootkruizen en andere onderscheidingen in een byzantijnse hiërarchie; het is de vanzelfsprekende eerbied voor een stand, een groep of familie op grond van geboorte en van privileges verworven in de dagen van Olim.
Eer blinkt in militaire glorie en gala-uniformen. Eer rust groots in monumenten voor de gevallenen, of eenzaam in de uitgestrekte velden van eer voor de zinloze slachtoffers - ‘in Flanders fields the poppies blow/ between the crosses, row in row’ - geofferd in een strategie die maarschalken historisch maakte en de soldaten de ongevraagde en nutteloze eer verleende te mogen sterven voor het Vaderland: ‘My friend, you would not tell with such high zest/ To children ardent for some desperate glory,/ The old lie: Dulce et decorum est/ Pro patria mori’, in de klassieke woorden van Wilfred Owen.
Het eerbegrip behoort daarnaast tot gesloten, traditionele, premoderne en patriarchale samenlevingen: de eer van de familieclan en de dorpsgemeenschap, een sacrosanct geworden hypostasering, samengesteld uit mythische gezagsaanspraken, conventionele gedragscodes, de fictie van de zuiverheid van de eigen groep en het opspelen van het mannelijk testosteron.
Eer is verder verbonden met de gebieden van de kunst en van de sport, de sferen van de uitzonderlijke prestaties en kwaliteiten. Hier berust het eerbetoon op aantoonbare verdienste, dat is waar, maar het zijn verdiensten zonder nut. Volgens Kant is schoonheid immers de belangeloze ervaring van het aangename dat ligt in iets dat doelmatig is zonder oogmerk van nuttigheid. We bewonderen in kunst het duizelingwekkende meesterschap van de beeldhouwer, de ivoorbewerker, de schilder van de Sixtijnse kapel. Die prestaties staan buiten iedere verantwoording van nut en rechtvaardigen zichzelf.
Ook de sprinter, de wielrenner en de turnster die hun lichaam jarenlang afbeulen om één keer een honderdste seconde sneller te gaan dan anderen, de Tour te winnen na drieduizend kilometer in drie weken, of de perfecte sprongencombinatie te realiseren, zijn niet echt nuttig bezig. Zulke prestaties bevinden zich in de ongemakkelijke hoogte van het sublieme, het buitensporige. Hun maatstaf is niet verdienste, maar onbereikbaarheid, de ultieme schaarste.
Eer staat op vergelijkbare manier tegenover nut als tegenover democratie. Ze vormen de uitdrukking van wezenlijk tegengestelde levenswaarden - de aristocratische en de burgerlijke. Nut behoort tot de sfeer van de productie, het rendement en de noodzakelijkheid. Eer is bij uitstek onnut, vertoon, gunstbewijs. Eer wordt niet verworven, bereikt of bewezen door nut, het is geen ruiltransactie. Eerbewijzen