opgeleverd, als zou hij met zijn dood het ultieme bewijs van zijn stoïcijnse levenshouding hebben geleverd. Kritisch bekeken valt er uit dat verslag ook nog wel iets anders te destilleren.
Laten we de gang van zaken eens nalopen. Op het moment dat Seneca het bevel tot zelfmoord aangekondigd krijgt, zit hij samen met zijn vrouw Paulina en een paar vrienden aan tafel. Zijn huis is al omsingeld door soldaten. Tijd en gelegenheid voor vlucht of uitstel is er niet. Hij omhelst zijn vrouw ten afscheid en tracht haar moed in te spreken. Maar zij verklaart dat ook zij besloten heeft te sterven. Hij reageert daarop:
Ik had je de middelen gewezen om het leven draaglijk te maken, maar jij verkiest de glorie van de dood. Ik zal je niet misgunnen dat voorbeeld te stellen. Moge de standvastigheid van dit zo moedige einde voor ons beiden gelijk zijn, maar moge er van jouw levenseinde meer roem afstralen.
Hierna worden in een en dezelfde houw (eodem ictu) de polsaderen van Seneca en Paulina opengesneden. Wie die handeling verrichtte, wordt niet vermeld. Seneca zelf kan het onmogelijk geweest zijn - wat soms wel beweerd wordt. Het zal één van zijn vele personeelsleden (slaven of vrijgelatenen) geweest zijn. Seneca laat zich vervolgens, omdat het bloed bij hem zo traag stroomt, ook de aderen van benen en knieholten doorsnijden. Hij raakt uitgeput door de razende pijnen en raadt zijn vrouw aan naar een andere kamer te gaan:
Uit vrees door zijn lijden de moed van zijn vrouw te breken en dat hij het zelf door de aanblik van haar folteringen niet zou kunnen volhouden.
Vervolgens ontbiedt hij schrijvers en dicteert nog lange teksten, die later ook gepubliceerd werden. Seneca's stervensproces verloopt traag en moeizaam, maar hij weet nog wel een grapje te maken: hij spat een paar van de slaven die het dichtstbij staan nat onder toevoeging van de woorden dat hij dit water plengt als offer aan Jupiter de Bevrijder. Als hij ten slotte de laatste adem heeft uitgeblazen, wordt hij onmiddellijk en zonder ceremonieel gecremeerd. Zo had hij dat van tevoren in een codicil beschikt.
Dit verslag over de dood van Seneca is altijd als het overtuigende bewijs van zijn apatheia geïnterpreteerd. Maar in zijn woorden tot Pau-