tijd is van rubber. Hoewel... Elke dag luidt het gezang van de moskeeën stipt de schemering in: Maghrib. Elke dag en altijd stipt op tijd, al zingen veel moskeeën iets na (of voor) elkaar, misschien omdat ze anders niet afzonderlijk worden gehoord. Maghrib, moskee, schemer, muggen, donker, dat is de onwrikbare volgorde. Maar islam is uiteraard een westers importgeloof.
Of is de rechte lijn slechts een gevolg van moderniteit? Ik moet denken aan de tijd dat op de Veluwe nog aardappels werden verbouwd. Oktober. Aardappeloogst, een gezelschap boeren aan de rand van akkerland bij een enorme berg aardappels, laag licht over de zwarte omgewoelde aarde. De boeren, waaronder mijn vader, spraken in afgemeten zinnen en lieten lange stiltes vallen tussen elke zin. ‘Het is te hopen dat er geen vorst komt.’ Stilte. Jong en ongeduldig, begon ik opgewonden over vorst en hoe desastreus die zou zijn voor de aardappels. Mijn uiteenzetting was een schoolvoorbeeld van de rechte lijn (ik zat niet toevallig ook op school), openingszin, midden, einde, to the point. Niemand zei wat en geschrokken liet ik de stilte de stilte tot dezelfde man opnieuw zei: ‘Het is te hopen dat er geen vorst komt.’
Jaren later iets soortgelijks, de Kosovo-crisis, 1999. Karavanen vluchtelingen op trekkers en wagens. De vn had over de grens met Griekenland prachtige vluchtelingenkampen ingericht. Maar terwijl de Serviërs nog maar nauwelijks naar de steentijd waren teruggebombardeerd, draaiden de Kosovaren hun trekkers en wagens weer om en aanvaardden de terugtocht. Niemand, dat wil zeggen het westerse mediacircus en de vn, snapte waarom. Honderd, nee vijftig jaar geleden had heel Europa het wel begrepen, omdat ze net als de Kosovaren nog veelal boer waren. Ze moesten terug, naar hun beesten, hun boerderij, hun gewassen, hun land.
Na vijfentwintig jaar met deze kwestie zeurend in mijn achterhoofd, daagt enig begrip. We gaan terug naar het begin, dat hellelandschap van spuitende vulkanen en kolkende zeeën. Aan de rand van een watertje zat de eerste mens, een jonge vrouw zonder een enkele rechte lijn in haar lijf, met donkere geile ogen. Ze hield voorzichtig een van haar billange inktzwarte haren tussen haar vingers. Voor haar ogen kwam de aarde tot rust en vormde zich de horizon. Ze kneep een oog dicht en manoeuvreerde een lengte van heur haar met twee handen totdat het stijf langs de horizon lag. Wat handig, dacht ze, als de grond waarop ik zit ook zo vlak kon zijn, als ik een dak boven mijn hoofd had dat zo rustig recht was. Als ik iets zou hebben om water in te be-