De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 743]
| |
Leonoor Broeder
| |
[pagina 744]
| |
lekeurige tweede- of derderangsroman en die zal dikwijls op hetzelfde neerkomen. Heel vaak gaat het om dezelfde thema's: liefde, dood, verlies, macht, jaloezie, overspel, oorlog. Iets soortgelijks kan gelden voor woordgebruik of opbouw. Het kan wel iets zeggen over de kwaliteit maar het verklaart niet waarom het ene verhaal heel goed is en het andere slecht. Karel van het Reve heeft als geen ander de vraag opgeworpen en met grote helderheid de voorwaarden uitgestippeld waaronder die afdoende zou kunnen worden beantwoord.Ga naar eind2 Maar met een onderzoek naar het antwoord zelf heeft ook hij zich niet beziggehouden. Het is ongetwijfeld moeilijk de aard van de ervaring van schoonheid te doorgronden of in woorden te vangen, maar ik geloof dat er wel degelijk iets bestaat wat je een wezenlijk - misschien zelfs wel eenduidig - criterium zou kunnen noemen dat de waarlijk grootste literatuur onderscheidt van mindere of slechte. Dat criterium is het tijdsverloop: de mate waarin een roman er als vanzelf, ongemerkt, in slaagt het verstrijken van de tijd en het gevoel dat er tijd is verstreken, over te brengen op de lezer. De ervaring van samenhang tussen de beschreven lotgevallen en daaruit voortvloeiende gevoelens van de personages en het aangegeven tijdsverloop is de grond waarop de lezer intuïtief zijn oordeel velt. Hoe preciezer en overtuigender de samenhang tussen tijdsverloop en handeling hoe groter de roman. Voor de allergrootste, bijvoorbeeld Fontanes Effi Briest, Flauberts Madame Bovary, Elsschots Dwaallicht, Lawrences Sons and Lovers, Woolfs To the Lighthouse, Nescio's, De uitvreter, Faulkners, The Sound and the Fury, en Alberts' De eilanden, om er een paar te noemen, geldt zonder uitzondering dat het tijdsverloop natuurlijk, geloofwaardig, ‘geleefd’ en in volmaakte harmonie met de handeling op de lezer wordt overgebracht. Het is dat gegeven dat de diepte van de plot, de gebeurtenissen, gevoelens en ervaringen van de karakters uitmaakt. Het doet er daarbij uiteraard niet toe hoeveel tijd er binnen het verhaal verstrijkt of op welke wijze die verstrijkt, of er een dag verstrijkt in achthonderd pagina's of dertig jaar in twee, of de tijd ‘werkelijk’ verstrijkt of slechts in de gedachtestroom of terugblik van een personage. Het heeft ook niet te maken met hoe ingenieus of experimenteel de schrijver omgaat met het element tijd. Een schrijver kan dat soms heel knap doen, Joyce bijvoorbeeld in Ulysses, Virginia Woolf in To the Lighthouse, Boon in Menuet. Dat kan ook wel een element zijn dat effect sorteert en bewondering wekt, maar in wezen gaat het daar niet om. Het springende punt is altijd het door de lezer gevoelde tijdsverloop. De grote zeggingskracht en diepte van Ulysses verschilt niet van die van Dubliners waarin niet geëxperimenteerd wordt met tijd. Het- | |
[pagina 745]
| |
zelfde geldt voor Boons De Kapellekensbaan en Menuet. Ten slotte: het criterium beperkt zich niet tot psychologisch realistische romans. Ook romans die abstracter zijn, moeten eraan voldoen willen ze goed zijn. Ook daarin is de superieure wijze waarop de lezer meegevoerd wordt in de tijd, zelfs al weet hij het hele boek lang niet hoe laat het is, datgene waaraan het verhaal zijn diepte ontleent. Zeker is dat het wat betreft het tijdsverloop altijd veel minder goed of zelfs slecht gaat in matige of ronduit slechte literatuur. Dat komt vergaand tegemoet aan de voorwaarde die Karel van het Reve gesteld heeft. Met tijd wordt vaak te expliciet of ostentatief omgegaan. Het verloop van uren, dagen, maanden, jaren wordt niet ongemerkt een werkelijkheid voor de lezer, het wordt hem voorgehouden, of soms zelfs opgedrongen. Het is alsof het tijdsverloop los van de handeling wordt gepresenteerd, er ontstaat geen natuurlijke samenhang tussen tijd en handeling of gevoelde emotie van personages, laat staan dat zij een eenheid vormen. In het ergste geval druist het tijdsverloop in een verhaal regelrecht in tegen je eigen tijdsbesef. Meer dan wat ook zorgt dat gevoelde gebrek aan samenhang ervoor dat de roman als oppervlakkig of goedkoop ervaren wordt. Het is de meest bepalende factor in het negatieve oordeel. Vanzelfsprekend zijn er nog allerlei andere factoren die te maken hebben met de artistieke kwaliteit van een roman: oorspronkelijkheid, authenticiteit, raadselachtigheid, het universeel geldige, herkenning zijn elementen die horen bij de hoge kwaliteit. Clichématigheid, gemaaktheid, voorspelbaarheid, het particuliere, herkenbaarheid zijn geassocieerd met lage kwaliteit. Maar al deze elementen zijn ondergeschikt aan het tijdscriterium. Met andere woorden: als aan dat criterium is voldaan moet het geschetste karakter wel authentiek zijn en als het karakter niet authentiek overkomt dan moet er wel iets mis zijn met het gevoelde tijdsverloop. Dit criterium zou niet alleen geschikt kunnen zijn om het kaf van het koren te scheiden, de grootse van de waardeloze roman, maar het maakt ook graduele onderscheidingen mogelijk. Ook zou het belang van dat tijdsverloop voor het kwaliteitsoordeel misschien deels kunnen verklaren waarom heel goede romans zelden of nooit goed verfilmbaar blijken te zijn. Bij de verbeelding van een roman ontkomt de cineast er nu eenmaal niet aan een gedwongen, of expliciet tijdsverloop aan het verhaal op te leggen en dat gaat ten koste van het door de lezer ervaren tijdsverloop en daarmee gaat de diepte van de plot, gebeurtenissen of ervaringen verloren. De geloofwaardige samenhang tussen tijd en handeling in een roman zou dus het onderscheid, het kwaliteitsverschil tussen slechte en | |
[pagina 746]
| |
goede literatuur kunnen uitmaken. Het is zeer waarschijnlijk een noodzakelijke voorwaarde, of het ook een voldoende voorwaarde is, zou nader onderzocht moeten worden. Het lijkt hoe dan ook passend als zoiets wezenlijks en ongrijpbaars als het verstrijken van de tijd de toetssteen zou blijken te zijn voor wat literair werkelijk groots en onsterfelijk is, voor datgene wat de tand des tijds doorstaat. |
|