datzelfde café, waar het galmde van gesprekken, aan het zicht onttrokken?
Je kunt eenzaamheid nooit helemaal zien, laat staan erin doordringen. Nooit weet je wat die ander precies denkt, voelt, beleeft of beweegt. In eenzaamheid wordt de mens een raadsel, ontoegankelijk voor de ander. Dat kan vervelend zijn, maar daar ligt ook haar schoonheid en potentieel. Want eenzaamheid biedt de mens een kans: een omgeving om geheel zichzelf te zijn, ongehinderd door anderen en wat die ervan denken of zeggen. Geen pose, niet gedicteerd door wenselijk gedrag, niet beïnvloed door een belang of door de moraal van de dag. Eenzaam kan de mens zonder commentaar zijn, onafhankelijk - al is het maar voor even, in gedachten.
Het is daarom eigenlijk vreemd dat eenzaamheid zo weinig populair is. Want wie wil dat niet? Een beschermde hof waarbinnen het denken vrij is, waarin het meest individuele zelf beleefd kan worden. Dat is toch iets om naar te verlangen voor mensen die zo graag individueel willen zijn, in plaats van ervoor weg te lopen?
Petrarca schreef een boek over Het leven in eenzaamheid. Voor hem was het een duidelijke zaak. Een eenzaam bestaan is geen kommer en kwel, maar juist heerlijk. Feitelijk het meest ideale dat een mens zich kan wensen. In zijn boek, geschreven in de veertiende eeuw, schetst hij de contouren van hoe zo'n bestaan eruit zou moeten zien. Ver weg van de stad, waar ambities, verlangens en verplichtingen het leven dicteren, verblijft de auteur in de natuur, waar hij tijd en rust heeft om te lezen en te studeren. Het is een bestaan zonder afleiding, feestgedruis en lichamelijk vertier, maar met vreugdevolle aandacht en eenzaamheid. Bijna zingend schrijft hij erover, niet één maar vele bladzijden, en hij noemt daarbij de velen die hem voorgingen en inspireerden.
Wie Petrarca leest, die moet bijna wel zin krijgen om eens goed alleen te zijn. Maar goed alleen, daar zit het hem juist in. Daar knelt de schoen, het is niet ieder gegeven om goed gezelschap voor zichzelf te zijn. ‘Je zult jezelf wel tegenkomen’ zegt men tegen mensen die de eenzaamheid opzoeken, of ‘de beerput zal wel opengaan’. Een ontmoeting met zichzelf is voor velen niet om naar uit te kijken. Dan loert de angst voor de eigen schaduw, voor spoken, voor het niets. Liever bellen ze een ander (alsof die geen slecht gezelschap zou kunnen zijn).
Op reis in den vreemde, als er geen veilig thuis is, komt de eenzaamheid graag tevoorschijn, als ongevraagd gezelschap. In een verhaal van Marsman, ‘De bezoeker’, is de ik-figuur op reis in een stad waar hij zaken heeft te doen. Na een dag werken in zijn hotelkamer gaat hij ergens eten, komt alleen een restaurant binnen, treft daar een volle zaal met mensen. Hij zoekt aan de rand een plekje ‘in den rug ge-