prijs te geven. In de praktijk van alledag zijn de genoegens waar we ons slecht over voelen gereduceerd tot de aanvechtingen die onze gezondheid kunnen schaden: roken, snoepen, vet eten, onveilig vrijen, onmatigheid.
De aandriften die hevige schuldgevoelens en ondraaglijke schaamte veroorzaakten, waren meer iets van de negentiende eeuw. Nergens zijn ze beter geboekstaafd dan in het werk van de Oostenrijkse psychiater Richard von Krafft-Ebing, een van de pioniers van de wetenschap van het geslachtsleven. Die wetenschap schonk in Krafft-Ebings tijd het leven aan een reeks van nieuwe, geslachtelijke lusten, de seksuele perversies, stuk voor stuk benoemd en beschreven: homoseksualiteit in 1869, exhibitionisme in 1877, fetisjisme in 1887. In de jaren negentig volgden nog masochisme, sadisme en pedofilie. Krafft-Ebing zelf mocht zich de geestelijke vader van die laatste drie begrippen noemen.
Krafft-Ebing schreef erover in Psychopathia Sexualis. Dit werk, aangekondigd als een ‘klinisch-forensische studie’, verscheen voor het eerst in 1886 en bevatte een overzicht van alle mogelijke seksuele afwijkingen. De herdrukken volgden elkaar in hoog tempo op, want het boek vond een warm onthaal. Dat hing ongetwijfeld samen met het prikkelende karakter ervan; de lezer stuit op een groot aantal beschrijvingen van seksuele ervaringen en fantasieën, op citaten uit semipornografische lectuur, verkenningen van de seksuele onderwereld, pikante etnografische weetjes en tal van passages waarin personen uit de doeken doen hoe zij in verrukking raken van soldaten of volksjongens, van damesondergoed of zweepslagen, van zweetvoeten of kreupele meisjes. Het was een lange stoet van ‘stiefkinderen van de natuur’, zoals Krafft-Ebing ze noemde, die hij eerder met deernis dan met afkeuring ten tonele voerde.
Veel patiënten kende Krafft-Ebing uit zijn eigen praktijk, maar in zijn drang de wetenschap van het geslachtsleven vooruit te helpen, riep hij zijn publiek ook op met hem in contact te treden. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Veel van zijn lezers voelden zich aangesproken; ze schreven brieven, soms complete autobiografieën, waarin zij hun eigen geval aan hem voorlegden. In totaal verzamelde Krafft-Ebing meer dan vierhonderd gevallen van seksuele deviantie, een aantal dat de tot dan toe bestaande casuïstiek ruimschoots overtrof.
Onder de bewoners van het seksuele rariteitenkabinet dat Krafft-Ebing op deze manier aanlegde, vormden de homoseksuele mannen een meerderheid. Hun verhalen zijn vaak aangrijpend. Uit al hun openhartigheid, hun bereidwillige, soms genadeloze zelfontleding