lijk over de interlockjes, zakdoeken en hemden streek. Toen zei ze: ‘Hij heet toch niet Montagne, maar...’
‘Stop! Stop!’ riep ik angstig. ‘Wie valt er nou over één letter? Dat ben jij weer. Jij bent de incarnatie van de onmatigheid. Kon ik daar maar mijn essay over laten gaan.’
Ze stond op en liep naar de boekenkast, waar ze zonder te zoeken met één forse greep de dikke bundel van Souterrain bij het nekvel pakte. Ik wist al wat er ongeveer ging komen, maar ik hield me koest. Ze zei: ‘Je moet in jouw zogenaamde essay maar eens goed uitleggen, dat die Souterrain van jou dan wel een bolleboos mag zijn, maar toch ook nogal een sjieke ouwehoer. Céline vond hem ook een omgevallen boekenkast, iemand die er altijd weer een antieke filosoof bijhaalde als hij het zelf niet wist.’
‘Céline! Wat is het woord van een racist jou waard?’ vroeg ik.
‘In dit geval genoeg,’ zei ze. ‘Zal ik je iets voorlezen?’
Ik zuchtte diep.
‘Maak je geen zorgen,’ zei ze, ‘ik weet dat jouw Frans niets voorstelt, dus je krijgt de vertaling van Van Pinxteren.’
‘Daar gaat het niet om,’ zei ik boos. ‘Het punt is dat dit niet mag volgens de spelregels van De Gids.’
‘Ik hoef dat stuk toch niet te schrijven? Maak je niet druk - en luister!’
Ze vouwde nog snel een verdwaald onderbroekje op en las toen met neutrale, maar toch tamelijk snijdende stem voor: ‘Ik zou getrouwde mannen [...] er op willen wijzen dat zelfs de genietingen van het echtelijk geslachtsverkeer verwerpelijk zijn als daarbij de matigheid uit het oog wordt verloren, en dat je hier bij net zo goed de zonde van onkuisheid kunt bedrijven als wanneer je vreemdgaat. En het is niet alleen onbetamelijk, maar zelfs schadelijk als je je eigen vrouw bedelft onder de losbandige strelingen waar een prille hartstocht je bij het liefdesspel toe inspireert. Laat de zedeloosheid haar dan tenminste door de hand van een andere man worden bijgebracht! Zij zal altijd wakker genoeg zijn om aan je behoeften te voldoen. Ik heb mij hierin altijd laten leiden door de eenvoudige lessen van de natuur.’
Ze liet een korte, onheilspellende stilte vallen. ‘Weet je wat hier staat?’ vroeg ze retorisch. ‘Dat de getrouwde man zoveel mogelijk van zijn vrouw moet afblijven. Matigheid! Het huwelijk is voor M...’
‘Ho!’
‘Is voor hem “een heilige verbintenis” waarin “de echtelijke gemeenschap gewetensvol moet worden genoten”. De genoegens moeten “ingetogen” en “ernstig” zijn. Een echte katholiek! Dus alleen neuken als er kindertjes van kunnen komen. Als de vrouw lekkere seks wil, dan moet ze dat maar bij een ander zoeken.’