stander van dergelijke elementaire, overzichtelijke methodes, zoals ik er een voorstander van ben dat kinderen rijtjes uit hun hoofd leren.
In het Vlaams lager onderwijs zijn aardrijkskunde, biologie en geschiedenis grotendeels vervangen door ‘wereldoriëntatie’. Dat laatste is een apparaatje voor afstandsbediening, waarmee jonge kinderen al zappend fragmenten van het ondermaanse bestuderen. Nu eens gaat het over de eekhoorn, dan weer over de Belgische dynastie, het menselijk skelet, de hoofdsteden der provincies, of welk onderwerp afkomstig uit de geografie, de historische wetenschap of de biologie dan ook.
Oriëntatie betekent: je naar het oosten wenden om je positie te bepalen.
Bij ons wordt Christus van oudsher vereenzelvigd met de zon; in kerken bevindt het altaar zich daarom aan de oostzijde. In de oude culturen van de Levant en het Midden-Oosten richtte men het gelaat naar de opkomende zon, naar de Oriënt dus; zowel de ritus als de navigatie waren daarvan afhankelijk. De zon was een godheid, maar ook het global positioning system van de kameel.
Het bovenstaande is een nuttige vorm van nutteloze kennis. Dat is een goede omschrijving van alle historische kennis en een fundamenteel verschil met aardrijkskunde, wat net als biologie een nuttige discipline is.
Om je in de wereld te leren oriënteren zijn kaarten handig; om je vertrouwd te maken met het gebruik ervan is bestudering van blinde kaarten op jeugdige leeftijd onontbeerlijk. Ik vind volwassenen die de Baltische staten niet kunnen aanwijzen en onwetend zijn omtrent de ligging van de nieuwe Europese landen een beetje beklagenswaardig, al zijn ze soms heel aardig.
Anderzijds blijft de bodem van het aardrijk leeg als je niet weet wat er leeft en wat de mens er zoal heeft aangericht.
Ik pleit dus voor grondig lager onderwijs in de vakken aardrijkskunde (in het bijzonder topografie), biologie en vooral geschiedenis. Ik negeer mijn vermoeden dat het Vlaamse volk zich zo weinig mogelijk van zijn eigen geschiedenis wil herinneren. Of liever, ik houd daar nadrukkelijk rekening mee. Volgens mij zijn geschiedenislessen in deze windstreek noodzakelijker dan ooit.
Het vak zou chronologisch moeten worden gedoceerd, met behulp van wandkaarten, zoals dat vroeger gebeurde. Geen enkel uur van de week beviel de kinderen beter dan dat waarop de doden tot leven werden gewekt door de stem van de meester, die het begrip geschiedenis aan de etymologie terugschonk zodra hij het verhaal van het waargebeurde begon te vertellen.
Dit lees ik in een Geschiedenis van België ‘door eenige Leeraars’, uit-