Leo Vroman
Over het bestraffen van lafheid
Als ik een definitie van lafheid zou durven bedenken, dreigde ik daar meteen de veroordelaar van te worden, want het woord is afkeurend bedoeld. Maar aangezien in mijn oordeel de bestraffer nog laffer is dan de laffe zou ik als superlaffe niet het recht hebben lafheid te omschrijven. Laat me dus liever de tegenovergestelde persoon beschrijven: de Held.
Ik stel mij een beroepsheld voor die op een nacht aan de kant van een drukke hoofdweg staat, wachtend op de noodzaak van een Daad. Daar komt een jong padje aanwandelen en begint de weg over te steken, maar de koplichten van een naderende auto betekenen Gevaar.
De Held werpt zich voor de wielen (en bijna op het padje), de auto remt maar rijdt hem aan, dood. Een vrachtwagen achter de auto slaat ertegenaan en doodt de vier personen in de auto waarvan één de nog ongepubliceerde uitvinder is van een toestel voor het redden van padden, en uit de vrachtwagen rolt een cilinder cyanide de helling af, het dorp in, waar hij of zij ontploft. Alle inwoners van het dorp Uchelveldt springen met een gil op en vallen dood neer. Als het padje alles wist en kon denken, en dat was toevallig zo, dan dacht het Wat een Held! Er zijn, dacht het, immers te veel mensen en te weinig padden.
Gelukkig stond er een Lafaard naast die Held en hield hem tegen, het padje was tussen maar niet onder de wielen gekomen en wandelde na het passeren van de auto rustig verder, de vrachtauto reed door en alle inwoners van Uchelveldt zijn nu nog in leven.
Aan mijzelf denkend intussen roep ik uit: O was ik maar zo laf geweest om in 1941 dienst te weigeren, dan had ik nooit een Japanner dood willen schieten.
Gelukkig is dat, ondanks de ene kogel die we per ongeluk midden in de nacht uit ons machinegeweer afschoten, niet gebeurd want er waren daar geen Japanners, alleen vissen in de verre visvijvers en ik hoop dat we daarin geen onschuldig dier hebben gewond.
Maar waarom waren we toen, in het donker, tussen de vuurvliegjes, zo vrolijk? Ik weet nog dat we veel grappen maakten, en vrees nu dat