De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
Noortje Marres
| |
[pagina 564]
| |
evenmin gebrek aan belastende feiten. De voortdurende pogingen om huishoudens tot het scheiden van hun afval te bewegen lijken zeker niet op de laatste plaats ingegeven door hoop op flinke kostenbesparingen voor afvalverwerkende instanties. En dan hebben we het nog niet eens over de malversaties, zoals de gevallen waarin gescheiden afval tijdens de verwerking weer door elkaar gegooid wordt, en de misstanden, zoals kinderarbeid, die ook in de mondiale afvalindustrie wijdverbreid blijken te zijn. Op deze manier kan het lijken dat, als gevolg van de aanhoudende media-aandacht voor milieuvriendelijke huis-, tuin- en keukenpraktijken, deze activiteiten steeds verder teruggedrongen worden in het domein van ‘de goede bedoelingen’. Nu steeds vaker blijkt dat duurzaam huishouden in de praktijk niet de gehoopte milieu-effecten heeft, lijkt het hier steeds meer om ‘het idee’ te gaan. Aan deze praktijken wordt zo langzaam maar zeker hun materiële basis ontnomen. Wat overblijft is symboolpolitiek.
Ook los van speculaties over de dialectiek van de media-aandacht zijn er goede redenen om ‘groen burgerschap’ vooral te zien als een symbolische interventie. Een achterliggend doel van al die aandacht voor het duurzame huishouden lijkt te zijn om mensen mee te krijgen in een nieuwe sociaal-economische strategie. Bij zowel het bedrijfsleven als de overheid heeft het idee postgevat dat innovatie in de energiesector als de nieuwe motor van de maatschappelijke vooruitgang moet gaan dienen. En daarbij verschijnt de huiselijke sfeer als een van de belangrijkste plekken waar de ‘betrokkenheid’ van de mensen bij dit project gestimuleerd kan worden. Vanuit deze optiek gaat het bij de promotie van duurzame praktijken niet in de eerste plaats om hun concrete gevolgen voor het milieu, maar om een stemmingsomslag bij de bevolking op de lange termijn. Maar, hoe gegrond en doordacht dergelijke media-kritische en politiek-economische analyses van groen burgerschap ook zijn, het zijn ook bijzonder veilige interpretaties. Niet alleen kan dit soort verklaringen op zich als een vorm van zelfbescherming gezien worden: wie verschijnselen van een kritische afstand beschouwt, hoeft zich nergens aan te verbinden. Dat wil zeggen, men hoeft zich niet echt in te laten met huishoudelijke zaken, hoeft niet het risico te lopen dat men zich verbindt aan mogelijk belachelijke projecten, zoals het wassen van plastic huisafval, om maar wat te noemen. Maar belangrijker nog lijkt me dat dit soort kritische visies een belangrijk normatief aspect van duurzaam huishouden onderbelicht laat: in de hype rond groen burgerschap treden fysieke praktijken op de voorgrond als locaties waar we ons tot (im)morele wezens ontpoppen. | |
[pagina 565]
| |
In het duurzame huishouden wordt (on)deugdelijkheid bewezen in de omgang met vuilnis en energie. Daarmee verschijnen fysieke entiteiten als de vuilnisemmer en de cv-ketel hier als brandpunt van moreel handelen. Als zodanig kan de ecologisering van het huishouden worden opgevat als een experiment in de concretisering van de moraal. Dat experiment heeft een lange voorgeschiedenis, het kan bijvoorbeeld gezien worden in het verlengde van de hygiënische bewegingen in de negentiende eeuw. Campagnes om properheid in vooral stedelijke huishoudens te stimuleren brachten properheid en deugdelijkheid nadrukkelijk met elkaar in verband. Maar tegelijkertijd heeft het project van de ecologisering van de huiselijke sfeer zijn bijzonderheden, onder meer vanwege de nadruk op ‘verre’, indirecte milieu-effecten van intieme gewoontes, bijvoorbeeld hoe warm je het graag hebt. Ook vanwege de lengte van de keten tussen praktijk en effect lijken aanzienlijke risico's van misleiding inherent aan deze vorm van moreel handelen (wie zegt dat die stroom daadwerkelijk uit een duurzame bron komt?). Praktijken van duurzaam huishouden zijn niet goed inpasbaar in de utilitaristische visie op moreel handelen. Praktijken rond afvalverwerking en energieconsumptie verzetten zich tegen het utilitaristische geloof in een overzichtelijke wereld, waar handelingen hoofdzakelijk bedoelde effecten hebben. En waar we, in het onfortuinlijke geval dat zich onbedoelde effecten voordoen, kunnen vertrouwen op het vernuft van de experts om deze effecten in kaart te brengen en ons de middelen aan te reiken om ze te bestrijden. Als de proliferatie van belastende nieuwsfeiten met betrekking tot duurzaam huishouden één ding bewijst, dan is het wel dat handelingseffecten niet goed te overzien zijn, en dat ook dingen - zoals emmers die zeggen: ‘groen afval’ - kunnen liegen.Ga naar eind2 De moraal moet in deze context meer nog dan binnen de utilitaristische leer begrepen worden in termen van handelingseffecten. In een post-utilitair universum valt bij voorbaat niet goed te bepalen hoe bepaalde handelingen uit zullen pakken, en daarmee hangt de morele lading van een handeling hier nog nadrukkelijker dan anders af van het effect dat ze zal bewerkstelligen. Dat wil zeggen: vanuit deze optiek voert ‘groen burgerschap’ ons juist weg van het idee dat moraal vooral een zaak is van goede bedoelingen. Moraal moet hier worden begrepen als een enigszins onzeker effect van fysiek ingrijpen. Dat wil ook zeggen dat moreel handelen hier per definitie riskant is.
Nu is het allerminst zeker dat de tendens van de ecologisering, en daarmee de moralisering, van huishoudelijke praktijken zal doorzetten. Het is bekend dat modes grillig zijn. Maar het is al wel duidelijk | |
[pagina 566]
| |
dat onze waardering van deze ontwikkeling voor een aanzienlijk deel afhangt van onze opvattingen over moreel relativisme. Het idee dat de moraal zich kan of moet bewijzen in de huiselijke sfeer lijkt onlosmakelijk verbonden met dit filosofische thema. En dit in een aantal opzichten. Ten eerste lijken campagnes om huishoudelijke praktijken te moraliseren uit te zijn op een verankering van de moraal in de sfeer van de alledaagse gewoontes. Moraal wordt hierbij voor alles gerelateerd aan het eigen handelen, in de persoonlijke sfeer. Milieufilosofen hebben beargumenteerd dat praktijken van groen burgerschap daarmee aan de ‘foute kant’ komen te liggen van de scheiding die klassieke denkers hebben aangebracht tussen publieke zaken en privéaangelegenheden.Ga naar eind3 Het huiselijk domein wordt ten minste sinds Aristoteles in verband gebracht met de privésfeer. Het staat voor preoccupatie met het eigen welzijn, voor de banale zorgen van alledag, en is als zodanig strikt tegenovergesteld aan het publieke domein waarin burgers zich losmaken van hun particuliere belangen en zich wijden aan zaken van algemeen belang. Het project van de verplaatsing van de moraal naar het huiselijke domein verschijnt dan als een poging om haar los te koppelen van het algemeen belang. Relativisme dus, dat gemakkelijk negatief opgevat kan worden. Het doet mij bijvoorbeeld denken aan De toverberg van Thomas Mann, waarin de privatisering van het morele bewustzijn - de terugtrekking in een persoonlijke ervaringswereld, en het verlies van interesse in de grote maatschappelijke ontwikkelingen - gepresenteerd wordt als een verschrikkelijke vorm van verval.Ga naar eind4 Toch is het zo dat een tegenovergestelde beoordeling van het duurzame huishouden, en het moreel relativisme waar het voor staat, even goed te onderbouwen is. Vanuit een wat onorthodox perspectief bezien kunnen huishoudelijke activiteiten namelijk ook aangemerkt worden als bij uitstek publieke praktijken. Vergeleken met andere locaties onderhouden we in het huishouden misschien wel het meest intensieve contact met de natuurlijke omgeving, gezien de hoeveelheden grondstoffen die we er verbruiken. En in de huiselijke sfeer staan we in al even intensief contact met wijdvertakte technologische netwerken, zoals die van energie- en voedselvoorziening. Als we dus ergens deelnemen in collectieve samenlevingsvormen, dan is het wel in het huishouden. Het is een misvatting om praktijken van energiegebruik en afvalverwerking tot privéaangelegenheden te reduceren, ook al spelen ze zich af in de huiselijke sfeer. Voor zover het huishouden ingebed zit in wereldomvattende stromen van energie, voeding en afval, is het bij uitstek de locatie waar we ons tot zaken van publiek belang verhouden, en wel in fysieke zin. Dit is ook een relativistische in- | |
[pagina 567]
| |
terpretatie, maar dan van een ander soort. Zo'n interpretatie stelt voorop dat ons dagelijkse bestaan zit ingesponnen in allerlei onzuivere associaties, in energie- en afvalketens waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze in alle opzichten deugen. We erkennen dan dat dagelijkse praktijken hun morele lading deels ontlenen aan deze ketens, en moraliteit is zo inherent relatief. Hoewel zo'n perspectief op het huishouden zo zijn deprimerende kanten heeft, suggereert het ook dat de opkomst van het duurzame huishouden belangrijke kansen biedt voor onze morele ontwikkeling: het biedt een kans om de onzuiverheid van moreel handelen op waarde te leren schatten. Of zelfs, de smerigheid ervan. Je kunt hierbij denken aan de methaanlucht die composthopen verspreiden, en die als de wind verkeerd staat de keuken in komen drijven. Soms stinkt deugdelijkheid, en misschien wel in toenemende mate. Is dat de prijs van het inzicht dat goed en kwaad allang niet meer alleen een kwestie zijn van de juiste mening? |
|