dig, en daarmee komen wij aan het derde punt van de kritische spiraal: de veronderstelling. Het bedenken daarvan is een creatieve stap in het proces. Die stap is dus niet te codificeren, niet te besturen, niet te beheersen of te ‘managen’. Ware dat wel zo, dan verwerkte ik die code tot een computerprogramma en liet dat draaien totdat de Nobelprijzen kwamen binnenrollen. Intussen ging ik dan iets doen wat ik wél spannend vind.
Als voorbeeld van een veronderstelling geef ik hier: het is 's nachts donker omdat het Heelal een eindige leeftijd heeft en er in het begin van het Heelal nog geen sterren waren. Immers, uitkijken in de ruimte is - wegens de eindigheid van de lichtsnelheid - terugkijken in de tijd, en als we maar ver genoeg weg kijken, passeert onze zichtlijn vanzelf het punt waar voorbij geen sterren waren.
Dit blijkt inderdaad het voornaamste stuk van de oplossing te zijn. Althans, zo lijkt het. Want hoe plausibel het ook klinkt, het houdt geen steek. Waarom is het 's nachts donker? Waarom lijkt Sirius 14 miljard maal zwakker dan de Zon?
Door de ‘schijnbare lichtkracht’ van sterren aan de hemel te meten, en hun afstanden te bepalen, kunnen astronomen berekenen hoeveel energie die sterren per seconde uitstralen; dit is de ‘absolute lichtkracht’. Hoe fel of hoe zwak een ster lijkt, gezien vanaf de Aarde, hangt af van die absolute lichtkracht en van de afstand van de ster. Hoewel Sirius 26 maal zoveel vermogen levert als de Zon, is zijn schijnsel aan de hemel 14 miljard maal minder dan de Zon, omdat Sirius 8,6 lichtjaar ver weg is en de Zon slechts 8,3 lichtminuten. Maar moet dat zo zijn? Als Sirius 200 triljoen maal meer energie zou uitstralen dan hij nu doet, zou deze ster de Zon aan de hemel evenaren. Maar dat nemen wij niet waar.
Dus is er een andere veronderstelling nodig, en wel deze: sterren kunnen niet meer energie uitstralen dan een bepaald maximum. Hoe groot dat maximum is, staat te bezien, maar als die bovengrens er niet was, zou een buitensporig lichtsterke ster de Aarde kunnen verzengen, al stond die ster nog zo ver weg. Zetten wij de Zon duizendmaal verder weg, en geven wij hem een miljoenmaal grotere lichtkracht, dan zouden wij op Aarde evenveel energie ontvangen als nu. Als sterren willekeurig lichtkrachtig konden zijn, dan konden ze nog zo ver weg staan, maar dan zou je toch 's nachts gebakken worden, en zou je overdag misschien denken: lekker koel hier - tenzij er ook aan de daghemel zo'n verre maar superkrachtige ster zou staan.
Op basis van die veronderstelling moet je dan een voorspelling doen. Dat betekent niet dat de veronderstelling de gemaakte opmerking over de waarnemingen verklaart. Natuurlijk moet dat wel, an-