Frans werd uitgesproken en als sielanse klonk. Allesbehalve in sielanse voltrok zich vervolgens zijn linguale spervuur, mede onder invloed van het wederwoord van de zaal, die niets liever wilde dan het bis van het oorspronkelijke verzoek. De podia van Johnny waren de pendanten van onze verhemeltes. Voor we het woord namen wilden we graag dat het stil was, we namen het woord opdat er werd gezwegen. Maar terwijl we aan het woord waren merkten we dat we werden onderbroken. Iemand wou dat we opnieuw begonnen of ophielden, het was ook onze wil. Dan werden we, of we het wilden of niet, te midden van het rumoer, het slachtoffer van de verlangde stilte. Want er was niemand die ons hoorde, we waren verdronken in de aandacht die we hadden getrokken door die op te eisen.
De sielanse, gevolgd door de performatieve verplettering ervan die op hetzelfde neerkwam, was de heersende conversatiecode van de sixties. Hiermee put ik Johnny van Doorn niet down maar verhef ik hem tot de tragische, pure hogepriester van een epoque waar hij zelf eigenlijk niets mee te maken wilde hebben. Want we moeten ons niet vergissen in de kakofonie die door de code by the grace of God werd gelegitimeerd.
Geluiden, mits opgenomen, vervagen tot fragmenten van een roestige film. Een nevel is het verleden waarin het geroezemoes een rookgordijn optrekt voor het duizelingwekkende drama van het letterlijke woord voor woord. Dat de frase ‘wat een spreker is die man, da's een man die ouwehoeren kan’ van de hand van cabaretpapegaai Seth Gaaikema in 1970 niet alleen de mateloze retoriek van de homo politicus berispte maar ook de voor debat versleten gesprekscultuur van de ganse natie, inclusief de criticaster zelf, is inmiddels iedereen vergeten omdat iedereen uit diezelfde nevel in het licht is getreden. Hoe gans die natie in feite was moge overigens blijken uit de cover uit hetzelfde jaar van volkszanger Sjakie Schram. ‘De inspraak is heel best, ja, dat beaam ik grif/ maar al dat nieuwe gezwets behoeft wat tegenwicht,’ kraaide Schram Gaaikema in een lager echelon van het Nederlands na.
De rust keerde weer met het poldermodel. Het poldermodel behelsde het vocale compromis tussen de vlotte en de trage spreektrant, ook binnen een en dezelfde stem. Het waren twee handen op één buik, inspraak werd afspraak. De afspraak maakte je in je eigen binnenkamer. De achterkamertjes van het afgesproken werk grossierden vervolgens in geregisseerde, door rendement aangedreven tempi. Ook dit richt-