De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |
René Boomkens
| |
[pagina 539]
| |
Brug het wonder meemaakte van een rivier die haar bron lijkt te vinden in het water dat uit diep geladen aken stroomt: incognito drijft de bron van de rivier voorbij...Ga naar eind*
De schoonzoon van Karl Marx, Paul Lafargue, heeft ooit in een vlammend manifest het recht op luiheid opgeëist, op hetzelfde moment waarop de industriële revolutie haar hoogtepunt bereikte (Le droit à la paresse, 1887). Marx was toen al vijf jaar dood, en dat was maar goed ook, want het manifest van zijn schoonzoon had hem ongetwijfeld doen denken aan de ‘Luddites’, de arbeiders die hun woede over hun uitbuiting botvierden op de machines in plaats van op hun eigenaars, de kapitalisten. Dat was een vergissing, zeker, maar in de ogen van Marx was die vergissing een gevolg van luiheid, denkluiheid in dit geval.
Ook ik lijd aan denkluiheid. Bijna permanent, mag ik wel zeggen. Ik lijd eraan omdat ik een product ben van een cultuur die is ondergedompeld in een haast hysterisch calvinistisch arbeidsethos, met de eeuwig glimlachende flexwerker als hoogtepunt en ideaal. Ik denk nooit genoeg na, en dat zegt wat, want ik ben filosoof. Van beroep.
Maar nu dan: hoe heerlijk is het om niets te doen, om tot volledige ledigheid op te stijgen. Ledigheid is deels onmacht, deels wilsbeschikking. Maar onmacht en wil zijn hier geen logische tegenstelling, ze lopen in elkaar over en lijken soms verdacht veel op elkaar. Maar ledigheid is het probleem niet. Ook haar tegendeel is deels geboren uit onmacht, en deels een kwestie van wil. En het is het tegendeel van ledigheid dat tegenwoordig ons grootste probleem is: drukte. Arbeid, prestaties, opdrachten, taakstellingen, plannen en werkroosters. Werkbesprekingen, prestatiecontracten, functioneringsgesprekken, heidagen, taakverdelingsoperaties, functionele herstructureringen, werk - evaluaties, visitaties van de werkplek, zelfstudies over werkresultaten, afvloeiingsregelingen. En voor sommigen bonussen en gouden handdrukken, voor veel anderen een uitkering.
Omdat juist werk slechts ten dele het gevolg is van onze wilsbeschikking, en voor een vaak belangrijker deel simpelweg datgene is waar we nu eenmaal in verzeild zijn geraakt, groeit het al te vaak uit tot een onafwendbaar noodlot, zeker in een wereld waarin de persoonlijke wil wordt voorgesteld als de kracht waarvan alles uiteindelijk afhangt. Ooit werd je visser omdat je vader visser was, of huisvrouw omdat je moeder dat ook was. Dat appelleert niet langer aan onze postmodern- | |
[pagina 540]
| |
hybride verbeeldingskracht. Maar het had zekere voordelen. De voordelen van een beperkt keuzearsenaal. Mislukte je als visser, dan lag het niet per se aan jou, eerder aan het lot, de goden of het toeval - de vissen zwommen ineens een andere kant op.
Leven is een carrière. De output dient permanent te worden gecheckt. Loopt-ie terug, dan heb je een probleem c.q. een zwaarwegend beoordelingsgesprek met je meerdere.
Ledigheid was een anarchistische droom - een luilekkerlandfantasie uit de tijd van de industrialisatie en de immense uitbuiting van het proletariaat in Europa en Noord-Amerika. Ledigheid lijkt een eeuw later geaccepteerd als het product van wat nu ‘vrijetijdsbesteding’ heet, maar ook daar rukken de prestatiecontracten op. Wat ooit een droom leek, lijkt inmiddels zo ongeveer te zijn uitgewist uit ons bewustzijn en onze verbeeldingswereld. Het woord ‘ledigheid’ zelf is meer iets voor de nationale canon, voor ons ‘culturele erfgoed’ en dus voor het openluchtmuseum geworden - niet langer iets waar je bang voor bent of waarop je je zou willen laten voorstaan.
Eerherstel voor de ledigheid? Misschien. Er is een verband met verveling. Er verschijnen tegenwoordig nogal wat geleerde boeken over verveling, zoals onlangs in dit land het proefschrift van Awee Prins, die daaraan ook vervelend lang heeft ‘gewerkt’. Het probleem met verveling, en daaraan zal Prins ook wel de nodige aandacht hebben besteed, is dat het je overkomt voordat je er een beslissing over kunt nemen. Dat strookt niet met ons dominante mensbeeld van de altijd actieve en op alles voorbereide flexwerker. Misschien is verveling de geheime, verborgen keerzijde van de huidige post-fordistische, meritocratische beleveniseconomie (wat een woorden!!!) - de keerzijde van het moment waarop je ineens beseft dat je helemaal niks beleeft, dat je leven waardeloos is en je werk helemaal niet hetgeen is waarvoor je bewust hebt gekozen. Dat is het moment waarop ledigheid ineens waarde krijgt, waarop ledigheid onderdeel wordt van een zelfbewuste weigering, van een verontwaardiging over alle zinloze handelingen die je jarenlang verrichtte. Dat is waar Paul Lafargue meer dan een eeuw geleden aan dacht, maar die wist nog niet dat ledigheid in de vorm van vrijetijdsbesteding zou uitgroeien tot een van de grootste groeimarkten. Onze ledigheid heeft in de vorm van vrijetijdsbesteding zelf het karakter van werk aangenomen - en is medebepalend geworden voor onze identiteit, voor wie wij denken te zijn. | |
[pagina 541]
| |
Ledigheid is geen uitweg, geen anti-waarde meer. Weigeren te werken werkt niet meer. De enige oplossing bestaat erin van ledigheid een absolute waarde te maken - een autonoom ideaal. Een intrinsieke waarde, zoals schoonheid en goedheid. Dat is met schoonheid zo'n twee eeuwen gelukt - waarom zou dat nu met niksdoen niet een tijdje kunnen lukken? Maak van ledigheid iets moois en iets goeds! Vind de spindoctors van de ledigheid. Suggereer dat ledigheid een slankmaker is. Maar misschien is het advies van Pjotr Kropotkin, prins en arts in Rusland eind negentiende eeuw, van enig nut. De aan vermoeidheid en rugklachten lijdende adellijke dame raadde hij aan wat meer te gaan doen, de aan vermoeidheid en rugklachten lijdende arme boer raadde hij aan wat meer te rusten. Hij noteerde deze adviezen om zijn lezers uit te leggen dat het hier om zinloze adviezen handelde.
Ledigheid is goed noch slecht. Het is soms een kick, en het werkt niet. Maar toch: ik zal al die boeken nooit uitlezen. |
|