waren. David Hume (1711-1776) legde dat met grote nadruk uit: de menselijke persoonlijkheid was een constant gegeven dat niet wisselde naar streek, noch per periode veranderde: ‘Mankind are so much the same, in all times and places, that history informs us of nothing new or strange in this particular.’ Zij die anders beweerden waren volgens hem gewoon leugenaars.
Als mensen altijd en overal hetzelfde waren, dan was het dus goed mogelijk om het gedrag van mensen te leren beoordelen en eigen bedoelingen te versluieren. Om zich de fijnere kneepjes van die vaardigheden eigen te maken was het zelfs niet nodig om zich te beperken tot de eigen plaats en tijd, maar kon ook uit het rijke verleden worden geput. De geschiedenis bood immers een vrijwel onuitputtelijke staalkaart van menselijk gedrag. Zo liet Machiavelli (1469-1527) in zijn Discorsi zien hoe sterk de parallellen waren tussen zijn eigen tijd en die welke beschreven werd door de schrijver Titus Livius (59 v.Chr.-17 n.Chr.). Wijze mensen, zo merkte hij op, plachten dan ook te zeggen dat wie weten wil wat komen gaat, acht moet slaan op wat geweest is: ‘Dat komt omdat die dingen tot stand worden gebracht door de mens, die altijd door dezelfde hartstochten wordt en werd beheerst, en daardoor tot dezelfde dingen komt.’ De diepgewortelde gedachte dat er van het verleden iets te leren valt is dan ook in sterke mate gebaseerd op de daaronder liggende opvatting dat het menselijk leven en samenleven in wezen niet veranderen.
Maar dit systeem zal in de loop van de achttiende eeuw, zoals bekend de bloeiperiode van de Franse diplomatie, gaan kraken. De problemen begonnen, net als bij geologische veranderingen, langzaam maar onweerstaanbaar in de diepere aardlagen: was constantheid wel de meest wezenlijke trek van het leven? In de Verlichting begon zich een nieuwe opvatting op te dringen, die in de negentiende eeuw aan een ware triomftocht zal beginnen: ‘verandering’ is de meest essentiële karaktertrek van het Al. Deze gedachte werd al snel in een even simpele als pakkende slogan samengevat: stilstand is achteruitgang. De gevolgen van deze nieuwe opvatting waren indrukwekkend.
Om te beginnen was nu op slag het verleden niet langer een soort schatkamer vol oefenmateriaal, maar werd ‘een vreemd land’, zonder al te veel onmiddellijke relevantie voor het heden. Van de toekomst stond immers vooral (en vooraf) vast dat die anders zou zijn dan het verleden; de mensen zouden ander gedrag vertonen, zoals buitenlanders wel een beetje op ons lijken, maar juist ook zo ‘anders’ zijn. Dit verlies van de geschiedenis als zingevend verleden werd in de negentiende eeuw ruimschoots vergoed door de trots op de onstuitbare