| |
| |
| |
Teigetje & Woelrat
| |
Hendrik en Willem van Albada
Huize het Gras
Omdat Gerard op den duur toch de stad uit wilde en omdat ik al een rijbewijs had, besloten we samen een auto te kopen. Op maandag-avond 16 maart vond ik, bij thuiskomst uit Utrecht, in Amsterdam een briefje:
‘Lieve Willem,
Ik heb vandaag niet veel kunnen doen. Vanmorgen was mijn vader hier. Ik heb voor alle zekerheid geld bijgestort op de bank, & de cheque voor de Volkswagen bij me gestoken.’
Gerard had mij al een keer meegenomen naar het huis van zijn vader Gerard en zijn stiefmoeder Jo, op de Josef Israëlskade 116I, om mij voor te stellen. Gerard Kornelis liet mij toen ook de inscriptie zien, die hij vroeger in een ruit aan de achterzijde gegraveerd had en die ongeveer luidde: ‘Ici vivait et travaillait Gerard K. van het Reve.’ Ook aan Woelrat zou hij later deze inscriptie tonen.
Vermoedelijk hebben zijn vader en Jo hem een bijdrage voor de auto gegeven, die maandagochtend, om hem aan te moedigen bij deze nieuwe fase van zijn leven.
Na aankoop van de nieuwe auto zouden we meteen een toer maken om hem zo snel mogelijk in te rijden. Gerard heeft broodjes en eieren gekocht om te picknicken, schrijft hij. Hij legt uit dat hij, tegen mijn verwachting in, niet thuis kan zijn omdat zijn lezing voor Phoenix in Delft een dag vervroegd is. Maar hij zal gegarandeerd in de nacht nog thuiskomen, eventueel per auto gebracht. Ik moet op tijd naar bed gaan, een trui aantrekken en een extra deken van zijn bed nemen. Hij zal dan bij mij in bed komen en de deken weer wegnemen omdat we het anders samen te warm zullen krijgen. De afgelopen nacht was het door krachtige oostenwind kouder in huis, dan hij ooit had meegemaakt, schrijft hij. Ik had hem blijkbaar om anwb-wegenkaarten ge-
| |
| |
De blauwe kever
vraagd, want ik was toen al een kaartengek, maar die koopt hij liever onderweg, want anders moet hij met zijn ‘zieke lichaam’ helemaal naar het Museumplein.
Hij eindigt met: ‘Lieve revist, ik houd van je. Poefje heb ik eten voor gemaakt. Dag lieve Boy. Je Meester, Heerser & Overweldiger Gerard.’ De oliekachel moet ik maar laag aan laten en langs de rand van de brief staat nog: ‘Christus is opgestaan. Mijn portemonnaie heb ik hier gelaten. Alleen los geld - sjek.’
De volgende dag kochten we bij Pon op de Overtoom onze koningsblauwe Volkswagen 1200, een ‘kever’ met kenteken ja-09-83. We maakten meteen onze eerste ‘verrassingstocht’ in de buurt van Durgerdam. Als we moesten ‘wateren’ ergens bij bosjes, waarschuwde hij voor het ‘lulsnijdersmannetje’, want dat zat niet stil!
Op 21 maart schrijft hij enthousiast aan de ‘Zusjes’: ‘Jullie krijgen me binnenkort te zien, want ik heb een (gloednieuwe) Volkswagen gekocht, 5610 gulden en 14 cent, wat een geld. Willem rijdt hem, & is een uitmuntend chauffeur. Hij is blauw.’ En hij vermeldt nog dat de vertimmeringen van het zolderkamertje, waarin we willen gaan schrijven en studeren, nu eindelijk klaar zijn zodat het primitieve getob tussen de rommel God zij dank voorbij is.
Van de schrijfster Annet van Battum wist Gerard, dat in Friesland nog landarbeiderswoningen leegstonden, en dat soms hele rijtjes huizen
| |
| |
gesloopt werden, omdat er geen bewoners voor te vinden waren. Zij kende de dichter Nico Verhoeven, die een huisje in Greonterp had. Annet wist van Nico, dat daar ook al heel lang een dubbele landarbeiderswoning leegstond.
Op donderdag 14 mei 1964, toen Gerard 's avonds in Groningen een lezing moest houden, besloten we die dag overal in Zuidwest Friesland te gaan zoeken naar leegstaande huizen. Dat zoeken bleek praktisch onmogelijk. Gerard verzette zich telkens tegen het binnenrijden van een klein dorp tot aan de kerk en de meent, waar soms de mooiste oude huisjes leeg stonden. Hij vond dat een inbreuk op de dorpsvrede en schaamde zich om daar te gaan rondkijken. Onverrichter zake reden we nog naar Greonterp en daar zette ik door, parkeerde de auto en vonden we direct het leegstaande huis aan de Dorpsweg 34-36. Een inwoner die kwam kijken vertelde ons dat het een ‘hecht huus’ was en dat het op de hoogste en droogste plek van de terp stond. Het was van boer Ypma, die verderop woonde. Of het te koop was, wist hij niet. Dit was duidelijk wat wij zochten en Gerard zou alles op alles zetten om het huis te kopen.
Gerard maakt haast: direct de volgende dag, vrijdag 15 mei, schrijft hij een brief aan de eigenaar van het huis, boer Evert Ypma, die een boerderij heeft helemaal aan het eind van de doodlopende weg, bij de Oudegaaster Brekken. Na eerst de vele nadelen van het huisje te hebben opgesomd - ontbreken van toilet, slechts één kraan, geen keuken, ligging ingebouwd en op het Noorden, geen tuin, geen gas -, brengt hij een bod uit van f1800,=, afgerond tot f2000,=. Uiteindelijk vraagt Ypma f2500,= en Gerard gaat akkoord. Op tweede Pinksterdag 18 mei rijden we weer naar Friesland waar we in de huiskamer van boer Ypma en zijn vrouw bij koffie en Friese koek de koop van het huis overeenkomen en de sleutels direct al overhandigd krijgen. Het is een stralende zonnige dag en op de terugweg staat het verkeer op de snelweg urenlang vast. De mensen zetten tafeltjes op de weg, picknicken en kaarten en we komen pas laat in de avond in Amsterdam terug. De vrijdag daarop vraagt Gerard in een uitgebreid pleidooi een woonvergunning aan bij b & w van Wonseradeel. Hij is heel gespannen, want hij is er niet gerust op dat zich geen ambtelijke of vijandelijke obstakels zullen voordoen.
Op maandagavond 25 mei installeren wij ons daarom al in het huis. Bij aankomst met de volgeladen auto achter in het doodlopende straatje snelt een welkomstcomité toe, voornamelijk bestaande uit kinderen van alle buren. Zij zien zwijgend toe hoe wij onze armoede, bestemd voor een voorlopig kampement, naar binnen dragen en lij- | |
| |
ken te wachten op een teken om mee te kunnen helpen. Gerard voelt zich gegeneerd om ‘bezien te worden als een piloot die een noodlanding in een of andere kraal heeft gemaakt’ schrijft hij later aan de ‘Zusjes M. te G’.
Hij is nog steeds onder de indruk van de schoonheid van het landschap. Elke dag om 12 uur wordt op het kerkhofje de klok geluid en hij weet niet waarom. Later werd duidelijk dat dit luiden het ‘Angelus’ aankondigt, het middaggebed van de arbeiders op het land.
De volgende ochtend staat Gerard om half vijf op en brengt al om tien voor zes te voet een bezoek aan boer Ypma, die hem vertelt dat alles in orde komt volgens b & w van Wonseradeel, die blijkbaar bij Ypma op bezoek zijn geweest.
's Middags is Ypma's dochter zo vriendelijk ons te komen vertellen dat de koopakte al de volgende morgen om half elf door notaris Bruinsma in Hotel de Wijnberg te Bolsward zal worden verleden. Gerard houdt intussen contact met de ‘Zusjes M. te G.’ om het precieze tijdstip van aankoop aan hen door te geven in verband met de wichelingen betreffende het huis. De volgende dag rijden we naar het grote ouderwetse Hotel de Wijnberg en wordt de koopakte daar met Ypma getekend in bijzijn van de notaris.
Ik ga meteen enthousiast aan het werk met het tuintje, bijgestaan door de Schrijver zelf. Over mijn liefde voor bloemen en planten schrijft hij aan de ‘Zusjes’: ‘... Het is iets overweldigends, de uitdrukking van zijn gezicht als hij een plantje of blaadje vlak bij zijn ogen brengt om het te bekijken - zijn gelaat drukt dan grote en diepe vroomheid uit...’
Hij wil het huis, om Algra te tarten, ‘Huize Algra’ noemen. Ik vond dat zelf geen goede naam voor ons nieuwe huis. Maar volgens Gerard had Algra het huis in feite betaald, door de publiciteit die hij voor Gerards boeken gemaakt had. Hij was net begonnen aan ‘Brief uit Huize Algra’, de eerste brief in Nader tot U. In het meinummer van Tirade, jaargang 1964, is deze brief uitgebreid met de brief die Gerard aan Algra schreef en een beschouwing die een aanval is op Algra's beledigende uitlatingen over Gerard in de media. Ook schrijft hij daarin, dat hij zal proberen toezegging te krijgen om zijn as te mogen begraven op het kerkhofje tegenover ons, met een vurenhouten, groen gecarbolineerd kruis erop.
Het verhaal wil trouwens, dat het kerkhof bij de toren voor de oorlog vol houten kruizen stond, die in de hongerwinter zijn opgestookt. Er lag en ligt nog één zerk, van pater Bootsma. Tot zijn schrik vindt Gerard tijdens een wandeling op een pad in het weiland stukken grafzerk, vermoedelijk van het kerkhof van de voormalige kerk, die als
| |
| |
Huize Algra, of Huize het Gras
wegverharding zijn gebruikt. Enige tijd later besloot Gerard het huis om te dopen in ‘Huize het Gras’.
Blauwhuis, Greonterp en Westhem liggen aan de rand van wat vroeger het Sensmeer heette. Ruim driehonderd jaar geleden kwamen daar monniken naartoe, die het meer droogmaakten. Ze bleven er wonen, zodat er een kleine katholieke enclave ontstond. Greonterp telde vroeger zo'n driehonderd inwoners. Er waren ook winkels. Toen wij arriveerden was het inwonertal gedaald tot 27. Er was nog een hengstenstation, maar dat werd al spoedig verkocht en omgebouwd tot recreatiewoning. Ons huis moest door monniken gebouwd zijn, want in de grote kamer had het plafond handgekapte balken, die volgens de timmerman wel driehonderd jaar oud waren. De sociale status van Greonterp was laag. Wie wat geld had ging in Blauwhuis wonen. Er werd gevochten en brand gesticht, al hebben wij dat later nooit meer meegemaakt.
| |
| |
Ons perceel bestaat uit twee landarbeidershuisjes, die binnendoor met een deur aan elkaar verbonden zijn.
Op de oudste foto, die ik toen maakte, hangen in het kleinere huis rechts nog de gordijnen van de vroegere bewoners en op één van de twee waterputten bij de voordeuren staat een achtergelaten verzinkte wasteil. Rechts in de steeg is nog juist de houten schuifdeur met uitgesneden hartje te zien van het ‘huuske’, het tonnentoilet dat toen nog in functie was.
Dat was wel wennen in het begin, als je 's nachts door weer en wind om het huis heen moest lopen om plaats te nemen op het houten schot, terwijl de wind aan de deur rammelde. De tonnenvrachtwagen, die twee keer in de week de straat binnenreed, verspreidde een niet te verwaarlozen stank. Ik beklaagde de mensen die met die tonnen sjouwen moesten.
Bij het binnengaan van de linkervoordeur is links in de hal een eternieten aanrecht met een emaille wasbekken en één koudwaterkraan. Dat is bij onze aankomst het enige sanitair.
Voor het huis staande zijn onze linkerburen het echtpaar Hofmeier met vier jonge dochters. Buurman Hofmeier is landarbeider en tevens de ‘intellectueel’ van het dorp. De rechterburen, Douwe en zijn zuster Sipke Lolkema, wonen in een prachtig gaaf, ineengedoken huisje aan de rand van het dorp, bij het voetbruggetje over de Opvaart. Douwe is gepensioneerd landarbeider, draagt altijd een pet, rookt meestal een pijp en is de klokkenluider van het dorp. Hij loopt een paar keer per dag op zijn klompen voorbij en groet, maar is verder zwijgzaam en verlegen. Aan het huis van Douwe en Sipke hangt de rode ouderwetse brievenbus waarin Gerard zijn brieven zal gaan posten. Op zeker moment is dat echter onmogelijk. Douwe Lolkema heeft er een briefje op gehangen met de tekst: ‘Niks in de bus doen svp. Zit een vogeltje te broeden.’
Tegenover ons huis, dat met de ramen op het noorden ligt, is de kleine stal en het huis van boer Brandsma, een zwijgzame jonge boer met één melkbus. Naast hem woont het echtpaar Van der Meulen, waarvan de vrouw een nicht van Sipke en Douwe is. Hij is landarbeider. Het huis van onze achterburen staat met de rug tegen het onze aan en heeft een grote tuin. Het echtpaar Altena woont daar met hun dochter en drie zoons. Hij is gemeentearbeider in Blauwhuis.
De linkerkamer van ons huis, die Gerard later de ‘Grote Salon’ ging noemen, eigenlijk het vroegere linkerhuis, heeft aan de achterwand twee ingebouwde bedsteden met daartussen de ‘degelkast’, waarin men vroeger zijn mooie vaatwerk bewaarde.
We gaan slapen in de bedstee die een aardappelluikje heeft aan de
| |
| |
kant van de latere keuken. Omdat ik het langste ben lig ik met mijn voeten in de opening van het luikje, want de bedstee is vrij kort.
Onder het houten schot was vroeger vaak nog een luikje, zodat kinderen overdwars in het keldertje konden slapen als daar geen aardappels in waren. De babywieg hing bovenin de bedstee en kreeg af en toe een duw als het kindje ging jengelen. In ons huis woonden vroeger twee gezinnen en in de aangebouwde garage woonde een alleenstaande man. Vermoedelijk was de kamerdeur vroeger buitendeur en is de hal met keuken later aangebouwd.
Na een paar dagen komt er post. We liggen nog in de bedstee. De kamerdeur zwaait open, de postbode roept ‘goeie’, legt voor onze slaperige ogen de post op tafel en verdwijnt weer.
In Greonterp schrijft Gerard iedereen opgetogen over zijn nieuwe bezit. Aan Beschermer Q. schrijft hij dat hij nog honderden plantjes moet planten, voor ze verleppen en doodgaan. Het waren voornamelijk eenjarige zaailingen die mijn moeder had voorgezaaid en die ik graag in de nieuwe tuin wilde hebben. Dat hij kleine plantjes planten een ramp vond, was nog niet tot me doorgedrongen. Het was een offer voor hem, dat hij werkelijk bracht uit liefde. Het weekend van 14 juni zullen zijn vader Gerard en stiefmoeder Jo de Jong al komen kijken en ook beschermer Q. en zijn vrouw. Q., die jaagde, bracht goede wijn en een geschoten haas mee. ‘Er rust hier een zegen op het land & de mensen; ik zal hier zeer goed kunnen werken’, en ‘Soms ben ik al voor vijven op’, schrijft Gerard aan de ‘Zusjes’.
Greonterp, dinsdagavond 9 juni 1964. ‘Lieve Teigetje,...’ Hij schrijft me dat hij erg moe is en naar bed wil. Dat een van de zoons van onze achterburen, die ik heel stoer en aantrekkelijk vind en die bij de elektricien in dienst is, de hele dag is komen werken, terwijl hij zelf ‘als een razende’ alles uit de weg moest ruimen in de bedsteden en in de eetkeuken de lambrisering en betengeling moest slopen. Het was een heel werk geweest en ze zouden pas overmorgen weer terugkomen. Vrijdag zouden de nieuwe ijskast en het fornuis er misschien al zijn. Hij heeft de planten uit de kist in de grond gezet, verzorgt alles naar beste verstand, maar van de asters zal wel een deel sneuvelen, zegt hij. En: ‘Neem alsjeblieft geen zaden & planten mee, aanstaande vrijdag.’ Als ik wil mag ik gordijnrail halen (opsomming van maten) en ik moet niet vergeten 1 extra deken mee te nemen. Hij besluit met te schrijven dat hij enorm, geil veel van me houdt en me zo gauw mogelijk zal slaan en naaien, of laten slaan enz. Ik moet niet boos zijn dat hij nu ophoudt. ‘Fijn geil beest. Je Meester Gerard’ is het slot. Blijkbaar kòn hij niet meer en was hij doodop.
| |
| |
Gerard en Teigetje in de keuken
Woensdagmorgen 10 juni 1964. ‘Lieve Fijne Boy,...’ Zes uur 's ochtends, terwijl de kamer (die op het Noorden ligt) vol zon is, schrijft hij nog even een brief omdat hij vindt dat die van vannacht zo kortaf was. De vorige avond had hij van de bijna uitsluitend Fries pratende buurvrouw om de hoek met een verrekijker naar spelende hazen mogen kijken. Hij houdt van me, schrijft hij, en hoopt dat ik lief ben voor ‘het Loodgietend Prijsdier M’. Deze liet zich overigens niets aan mij gelegen liggen. Gerard zou wel zijn slaaf willen zijn, zegt hij, en hem dienen en vereren en zoveel mogelijk Jongens bezorgen. Hij ruikt ook zo lekker, schrijft hij.
Of ik ook een kussen kan meebrengen en of ik verder op de hoek Rozengracht-1e Rozendwarsstraat in de elektrawinkel 3 gewone witte stopcontacten en 3 witte stekkers wil kopen. (Als ik het vergeet hindert het niet.) Want dat is gemakkelijk om, net als in Amsterdam, lampen te hangen waar we willen. Hij had namelijk ‘uitgevonden’ om op het aansluitpunt in het plafond een stopcontact te monteren, waarna je een lamp, voorzien van een lang snoer en een stekker, met een schroefbare snoergeleider of gewoon door een schroefhaak en een knoop in het snoer, op elke gewenste plek aan het plafond kon han- | |
| |
gen. Ik moet ook eens kijken in de grote Toko in de Hoogstraat, of die goedkope lampionnen heeft en moet er dan bijvoorbeeld maar twee of drie van nemen. Maar waar het om gaat is of ik vlijtig studeer en ‘mijn eigen’ goed voed. Hij verlangt erg naar me maar heeft helemaal geen ‘twist of gekibbel’. Van de asters zal zeker de helft of zelfs iets meer de overplanting overleven, verklaart hij bemoedigend. Hij drenkt alles 's avonds zeer goed en ook 's morgensvroeg voordat de zon erop staat. Hij heeft gevaren op het luchtbed.
We ontdekten namelijk al direct, dat je heerlijk zwemmen kon in de ‘poelen’ dichtbij, waar de jongens uit Greonterp en Blauwhuis ook zwommen en waar een katholieke zeilschool was, of in de iets verder gelegen Oudegaaster Brekken, waar je nooit iemand zag. Je liep dan de doodlopende asfaltweg helemaal af en bij de bocht naar boer Ypma rechtdoor over een paar weilanden waar het wemelde van de kievieten, wulpen, scholeksters enz., over het enkele spoorlijntje Leeuwarden-Staveren waar de ‘Blauwe Engel’ reed, door Gerard ‘Grand Rapide du Nord’ genoemd, tot aan het meer. De brief eindigt met: ‘Dag Fijne Strafjongen. Je Meester & zwaarbehaarde Ruiter Gerard’.
Zwaarbehaard was hij zeker niet, maar hij had van mij los weten te krijgen dat ik mannen met behaarde borst, buik en benen opwindend vond, dus speelde hij dan de ‘zwaarbehaarde Meester’. Van sadisme of masochisme ben ik nauwelijks gecharmeerd. Dat wist hij wel, maar hij voerde het hele spel steeds weer op, omdat het idee hem zelf wel opwond. Van ‘naaien’ of ‘ranselen’ was nooit sprake. Hij was op zijn eigen enigszins onbeholpen manier zelfs altijd heel teder en geduldig bij de liefde. Fantasie-sekssprookjes vertellen was zijn grote gave en hij wilde ook dat ik hèm sprookjes vertelde. Vandaar ook de aanmoedigingen in de brieven van mij aan hem.
Ik moest tot mijn spijt steeds terug naar Amsterdam en naar Utrecht om daar ‘rustig’ te studeren. Daar kwam vaak niet al te veel van, omdat ik ontdekt had dat Amsterdam een stad vol spannende mannen en jongens was, die je overal zomaar kon tegenkomen en die na eenvoudig oogcontact voor veel avonturen ‘in’ bleken te zijn. Ik had nauwelijks nog contact met mijn Utrechtse studiegenoten en voelde me toch weer alleen, al die dagen in Amsterdam. 's Avonds ging ik op verkenning in veel clubs. Terug in Greonterp vertelde ik Gerard alles wat ik beleefd had en soms nam ik een jongen mee te logeren.
Aan Van Oorschot schrijft Gerard in die dagen: ‘Groepen hazen komen spelen in de straat. Alles is hier vrede & welwillendheid & hartelijkheid.’
Op vrijdag 12 juni schrijft hij aan de ‘Zusjes’ in een brief vol rooskleurig optimisme, dat er in ons huis een enorm inrichtingsprogram- | |
| |
ma aan de gang is. Dat hij besloten heeft niet bekrompen te zijn, want hij zal hier wel tot zijn dood wonen en het geld is over bijvoorbeeld vijf jaar hooguit de helft waard, schrijft hij. En dat de elektriciens zeer vlijtig en prettig in de omgang zijn: zij werken van half acht tot zes uur, met 1 uur pauze. Hij moet nog een expresbrief naar Oudega brengen: eerst te voet richting Brekken, dan langs het spoorlijntje naar Oudega. 's Middags zal ik uit Amsterdam komen met Jo en Vader van het Reve. Die had weer zijn eigen vocabularium en zei vaak: ‘machen wir’ en ‘à bientôt’ of ‘Ik kom zo weerom’. De laatste twee uitdrukkingen had Gerard overgenomen.
Huize Algra, 15 juni 1964
Dorpsweg 34/36, Greonterp Wonseradeel
Post Oudega Wijmbritseradeel (Fr.)
[Dit was ons Friese adres. Greonterp behoorde toen bij Wonseradeel, maar de Post moest naar Wijmbritseradeel, om het gemakkelijk te maken.]
‘Lieve Teigetje,’... Gerard heeft zin om me te schrijven, omdat ik zo lief ben en hij zo veel van me houdt. In Bolsward heeft hij alles naar wens geregeld en hij kwam al met de bus van 9.05 terug. Hij schrijft dat het teruglopen van de hoek van de weg een eind is, maar als het niet heet is gaat het nog wel, zegt hij. Hij is begonnen met de sloop van de kast waar de badkamer moet komen en zegt dat het moeizaam werk is omdat alles zeer precies ingepast was en dikwijls vastgeklemd zat. Zeer goed vakwerk is het en moeilijk te slopen. Hij was pas om een uur of twee klaar. Toen begon hij aan de garage. Om zes uur was het schot eruit, dat de hele garage van voor tot achter in tweeën deelde. Hij is nu wel erg moe. Of ik goed voor mezelf zorg. De ‘schat van de overkant’ heeft met hem gepraat, terwijl hij aan de garagesloop bezig was: ‘Wat een lief dier is hij’, schrijft Gerard. Hij gaat vroeg naar bed en zal proberen woensdagmorgen om ± elf uur zoveel mogelijk exacte gegevens te kunnen meedelen. Hij heeft zin om een jongen te berijden, bij voorkeur die jongen waar ik achteraan zat in Hindeloopen... ‘Je Meester & Jongensstraffer Gerard’.
In Hindeloopen hadden we al liggen zonnebaden op de dijk en gezwommen in het IJsselmeer, dat daar heel ondiep is. Op die dijk, niet ver van de kerk, waren altijd Friese jongens te zien, die soms zeer aantrekkelijk waren. Toeristen zag je er toen nog nauwelijks. Gerard lag daar dan vaak zijn correspondentie te schrijven.
| |
| |
A'dam, 15 juni 1964
Weggebracht 17 uur 15
Lief geil Opperhoofd,
Hier is het dagafschrift van de A'damse Bank.
H. de B. woont op ..straat...; ik heb de brief onmiddellijk daarheen verzonden. Verder is hier een persoonlijke brief voor jou. Beantwoord je die A. en andere dringende brieven ook? Je kunt toch tenminste een kort antwoord aan die mensen schrijven?
Je moet die jongen naar Greonterp laten komen als ik er ook ben. Vergeet je niet a.s. woensdag ± 11 uur op te bellen? Op de afsluitdijk zo hard wind tegen dat de max. snelheid 95 km/uur werd. Ik was net op tijd hier. Vijf minuten later was de draadomroepman er. De radio werkt prima. Ik heb de knop op de door jou gewenste plaats laten monteren. De aanleg kost ± f10,=.
Net belde de R. van Van Ditmar op, dat ze het document (de vertaling) van “De dood van Betty Smith” gevonden hebben en dat het er nu dus nog maar om gaat of je bereid bent “The american dream” te vertalen. Ik heb beloofd dat jij contact met hem zal opnemen, vrijdag. Wil je eens bij Bootsma informeren over die huurzeilboten en eventueel eens bij de zeilschool naar cursustijden en - prijzen vragen? Als je eens niets te doen hebt, strooi dan nog wat mestkorrels tussen de phlox jes, die je zo voortreffelijk geplant hebt en probeer steeds nog alles goed nat te houden. Als je af en toe eens de dichtgeslagen aarde tussen de plantjes met het blauwe schepje wat wilt open maken, is het helemaal perfect. De resultaten zullen dan verbazend goed zijn. Het is fijn dit alles te kunnen schrijven zonder door woest gekanker van jou gestoord te worden.
Het gekrakeel en gekletter en gekrijs bij Bols wordt alweer met frisse moed hervat. Ben je al aan je tweede brief uit Huize Algra bezig? Schrijf hem in elk geval maar ‘fris van de lever’. (Om met Algra te spreken.) Ik heb de Bezige Bij opgebeld en de juffrouw van de boekhouding zei, dat je saldo t/m juli 1963 bedraagt: f1852,84. Ik had begrepen dat je hun al om overmaking, per giro of bank, van een bepaald saldo verzocht had, maar daarvan wisten ze niets. Wil je mij of hun nu even opbellen, welk saldo je precies wilt? Je kunt het geld van dìt jaar (waarschijnlijk) ook krijgen. En waarop ze het moeten overmaken? Omdat je nog ruim f1000,= op de bank hebt durfde ik i.v.m. belastingen niet op eigen initiatief te handelen.
Nu, lief warm geil ruig opperdier, ik houd heel veel van je; wees niet boos over mijn gekluns. Alleen slapen vind ik erg vervelend. Ik probeer deze brief per expres te verzenden. Jouw, je aanbiddende, kruiskopjes en kufjes gevende Teigetje.
| |
| |
16 juni 1964
Lieve Engerd,
Nu ik deze expresbrief stuur hoef je woensdag niet op te bellen, tenzij je het toch wilt.
Michael en Hanny waren zeer vereerd met het suikerbrood. Hanny vertelde dat jij toen aan Bootsma gezegd had, dat ik je zoon ben. Ik ben het met haar eens dat je de mensen in onze omgeving niets moet wijs maken, want dan maak je je absoluut vijanden. Je kunt inderdaad nog beter zeggen, dat we flikkers zijn.
De groenteboer en de visboer hebben alsmaar ruzie of je nu wèl of nìet thuis bent. Om 6 uur, vrijdag, moet ik bij de oogarts in Utrecht zijn. Als je vrijdagmiddag thuiskomt, kan je zelf die T. bellen (staat in telefoonboek) en dan kunnen we daarna samen de avond doorbrengen en warm eten in Utrecht. Dat zou wel erg gezellig zijn. Dan kunnen we diezelfde avond met de auto, niet te laat, teruggaan. Ik blijf in elk geval in Utrecht eten.
Verder is hier je verzekeringspolis aangekomen en een boekenrekening van Van Oorschot. Tevens sluit ik in een betalingsadvies van je kronkelmedewerking, en een cheque, een ontvangstverklaring en een bijbehorend papiertje i.v.m. f3000,= van je stipendium.
Jo zei dat je vader de 100 gulden allang vergeten was en dat ze het niet terug wilden hebben. Ze wilden geen rekeningnummers zeggen. Donderdag brengen Meyes en Höweler de 2 Nobelkachels.
Hanny heeft Michael en mij vanavond weer te eten gevraagd, erg lief. Justine maakt het goed maar lust geen tartaar.
Af en toe verwen ik mezelf met aardbeien of kersen, maar seksueel gezien gaat het maar triest.
Veel tedere en onderdanige liefkozingen en beten en kufjes op je ogen, mond, oren, nek, rug, tussen, op en onder je witte slipje op je fijne billen en je zachtbehaarde dijbenen. Verder worden bij het strelen en masseren ook je hoofdhaar, armen, handen, benen en voeten zeker niet vergeten. Doe maar precies alles met mij, je gehoorzame slaaf, wat je wilt.
Teigel
Aan Van Oorschot vraagt Gerard zijn manuscripten terug, omdat Johan Polak graag alle versies wil kopen voor zijn bibliofiele archief. En aan de ‘Zusjes’ schrijft hij: ‘Ik hunker naar stabiliteit & financiële onbekommerdheid...’ niet voor luxe of plezier maar ‘...omdat ik zo graag het geld zou willen kunnen vergeten...’
De Van Oorschots komen ook naar het huis kijken en bezoeken met Gerard Bolsward.
| |
| |
Huize Algra, vrijdag 17.7.1964. ‘Lieve & zeer geile Slaaf,...’ Hij schrijft dat het daar goed gaat want dat Hanny ‘sedert gisteravond in een menselijk humeur is, eindelijk.’ Het is 7 uur 's ochtends en hij wil mij deze brief schrijven opdat die mij misschien nog voor het weekend zal bereiken. Hij houdt zoveel van me, en dacht eraan die morgen in bed, terwijl hij zijn geweldige en door zo goed als iedere jongen gevreesde tamp beroerde, hoe hij mij zou laten geselen door de jongen van de Twee Paarden, die hem kent, zegt hij (een jongen te paard, die gewoonlijk aan de lijn nog een tweede paard meevoerde) en die de vorige dag, in het halfdonker, netjes gekleed en met tamelijk gespannen broek, op een paard voorbij galoppeerde (en hem, Gerard, weer bij naam groette).
De Friezen in de buurt noemden Gerard altijd Vantreve en mij Willem.
Ik moet voor deze jongen knielen en hem, op Gerards bevel, eren en dienen door hem te masseren en te strelen.
Gerard hoopt dat ik mijn programma niet overlaad. ‘Doe dat toch echt niet’ schrijft hij. Ik heb altijd kritiek op mijn vader, die voor iedereen vliegt, maar ik laat me ook te gemakkelijk door luie mensen afbeulen, vindt hij.
‘Lieverd, fijn blond knuffeldier.’ Hij heeft de vorige dag zowaar een paar alinea's geschreven van de Brief uit het Verleden, moet nu ook heel wat post doen en hoopt dat ik althans één briefje kan schrijven voor ik terugkom. Het weer daar blijft nog steeds ongelofelijk mooi. Groeten en lieve wensen van Hanny.
Nu moet hij deze brief wel sluiten, voordat de post komt. Ik krijg tot slot veel geile en meedogenloze striemen op mijn brutale jongensbillen van mijn ‘Wrede Meester Gerard’.
In een P.S. schrijft hij nog dat hij helemaal niet lief genoeg voor me is en vaak zo rottig tegen me doet. ‘Maar ik verafgood je, weet je dat.’
Intussen schrijft hij aan de ‘Zusjes’ onder andere: ‘Ik zie nu duidelijk in, dat de majesteit Gods heel dicht bij huis, gewoonlijk in een met oude fietsbanden volgeworpen achtertuin, te zien en te ervaren is.’
Door het diepe graafwerk voor de riolering komt oude terpaarde naar boven, schrijft hij, die volgens de autochtonen zeer vruchtbaar is. Hij brengt die aarde, gemengd met stro en paardenmest op de tuin aan. Daartoe snelt hij telkens met een emmertje en een schopje het huis uit om paardenmest te grijpen, ‘voordat het motorverkeer het onlosmakelijk vastgeplet heeft op het wegdek.’
| |
| |
Zwemmen in de Brekken
Ouddorp, zondag 19 juli 1964
Lieve geile jongenspijniger,
Welbedankt voor je expresbrief.
Bij de tandarts is weer één van mijn openingen gevuld. Hij vroeg of het gevoelig was, maar ik zei, dat ik alleen een hekel had aan die onmuzikale geluiden, en hij zei onder andere, dat er één zonde was, die hij nooit bedreef: Sadisme. Mijn ouders en J. [een van mijn zusjes] hebben het Tirade-nummer ontvangen. J. had het ‘goed’ of
| |
| |
‘leuk’ gevonden, maar vader en moeder konden het niet waarderen omdat er weer zoveel ‘grofheden’ in stonden. Ze hebben me wel gevraagd je namens hun te bedanken voor het gebaar. Verder moest ik er maar niets over zeggen. Ze dachten, dat het misschien ook aan hun eigen opvoeding lag.
Verder is de Ahrendtafel bezorgd vrijdag. Hij moet maar in Amsterdam blijven dacht ik (tenzij we meer fauteuils krijgen, die plaats behoeven) want hij doet het er goed.
De auto is doorgesmeerd en heeft zijn 10.000 km beurt gehad. Helaas zijn ze zo vlot geweest om hem ook voor f5,= te wassen, ongevraagd (tot daar aan toe). Maar toen ik ergens stopte en hem bij daglicht bekeek, bleek dat het hele kofferdeksel en gedeeltelijk de voorspatborden door te weinig water of te kort weken zodanig, mbv een borstel met ronddraaiende beweging, met vuil en zand waren ingewreven, dat de lak ter plaatse helemaal dof en gekrast is. Binnenkort kom ik er weer en zal ik er wat van zeggen. Ik ben er wel kwaad over. Misschien is het onzichtbaar te maken als ik hem flink in de was zet.
De reis hierheen ging als volgt: Met de auto, vertrek zaterdag ½ 10, via snelweg Den Haag, Delft, Maassluis, overgestoken per veerboot (f0,90), via de dijk door het Brielsegat, Oostvoorne naar Hellevoetsluis, alwaar kwart voor 12 aan. Er stonden zoveel auto's te wachten, dat ik pas na 4 uur aan de beurt zou komen. Daarom heb ik de auto, evenals veel andere automobilisten, daar geparkeerd. [...] Het landschap is schitterend: Veel duinen, veldbloemen, en vooral veel bloeiende veldjes met voor het zaad gekweekte bloemen in alle denkbare felle kleuren en pasteltinten. Verder is er een groot stuk gors, waar zoutminnende plantjes wonen, die ook toevallig allemaal bloeien, zodat de enorme vlakte met een blauwig waas is overdekt. Erg jammer dat je hier niet hebt kunnen komen. [Gerard kon niet, want de Brief uit het Verleden had al af moeten zijn en nog 2 vertalingen enzovoorts.]
Mooie jongens zie ik weinig, wat de rust wel bevordert. Tenzij jij graag wilt dat ik eerder thuis kom, wilde ik vrijdagmorgen naar Friesland vertrekken. Ik houd het meeste van jou, en wil je liever nooit meer missen, fijn geil dier!
Veel kufjes, strelingen, stevige beten op alle geilmakende plaatsen, en veel malse bedwelmend mooie rebelse nozemjongens krijg je van je Teigel. Groeten van J. en H. [mijn zusje en zwager, bij wie ik logeerde.]
| |
| |
Huize Algra, 21.7.1964. ‘Lieve Teigel, zeer trouwe Slaaf,...’ Gerard was erg blij geweest met mijn brief uit Ouddorp en ook met de opzending van enige papieren. Hij somt snel een paar praktische dingen op, om het niet te vergeten. Niets ervan is heel erg urgent, zodat er nog niets loos is als ik er niet aan toe kom: een grote bokkepoot; een matras (uit Utrecht); kitsch (ook van boven); geen turfmolm kopen, want hij heeft een hele baal laten komen van f7½; glasruithout (Utrecht); denken over vitrage (eventueel monstertje bekijken); het kruikje inkt meenemen (in de kast boven de ijskast?); grijze suède schoenen.
(Met glasruithout bedoelde hij glaskistenhout, dat ik van gebruikte glaskisten mocht slopen en gratis mocht meenemen bij mijn ooms in Utrecht, die de eigenaars waren van Glas- en Verfhandel Reitsma. Deze groothandel was indertijd nog door mijn moeders vader gefundeerd, bijgestaan door mijn moeder, tot ze ging trouwen. Het was meestal prima hout, vooral het hout van de Engelse kisten. Ik haalde de spijkers eruit, laadde de Volkswagen ermee vol, lange planken door het dakluik, en reed er mee naar Greonterp, waar Gerard het schaafde en er tafels en bedden van in elkaar spijkerde.)
Natuurlijk vindt hij het best als ik vrijdag terugkom, schrijft hij. Hanny heeft dagenlang zijn zenuwen bijna kapotgemaakt, maar nu gaat het beter. Ze gaat nu ten minste ‘op haarzelf’ zwemmen in de Brekken. De volgende dag brengt hij haar, ‘Godlof’ naar Heerenveen, per bus, en zet haar dan op de trein. Hij heeft heel weinig kunnen schrijven, maar is niet gedeprimeerd. Hij staat al 5 dagen droog.
In Amsterdam was ik door Gerard aan Hanny voorgesteld, die daar het voorste gedeelte van zijn vroegere huis bewoonde. Ze nodigde ons soms te eten, was heel vriendelijk en complimenteus en kookte buitengewoon smakelijk. Er ontspon zich dan meestal een vrolijk en hoogdravend gesprek tussen Hanny en Gerard, waar ik min of meer voor spek en bonen bij zat. Zij waren beiden zeer belezen, Hanny was scherp van geest, had een groot gevoel voor humor en wist natuurlijk veel van Kunst. Want ze werkte halve dagen voor de Amsterdamse Kunstraad. Zij hadden als ex-partners een lang gezamenlijk verleden, dus ging het vaak over mensen die ik niet kende, maar dat stoorde mij niet. Het vrolijk begonnen gesprek werd wel vaak steeds grimmiger, hard tegen hard, want Gerard en Hanny waren het eigenlijk over niets eens en Gerard vond het leuk om olie op het vuur te gooien, totdat hij niet goed meer tegen Hanny's vlijmscherpe argumenten op kon en kwaad werd. Dan ging ze maar even iets doen in de keuken. Gerard had een groot repertoire joodse grappen, anekdotes en uitdrukkingen, die hij ongetwijfeld in zijn tijd met Hanny had opgedaan. Han- | |
| |
ny's complete familie was door de Duitsers vermoord, maar zij was gered door op tijd onder te duiken en hield zich zeer moedig staande al had ze het ongeluk gehad ook nog met een homoseksuele man te trouwen. Het lag in de lijn dat Hanny, die zelf een veelgeprezen dichteres was, kritiek had op Gerards poëzie. Dat vond hij niet zo leuk.
In 1962 had Gerard van Peter Vos een ets gekregen, ‘Jacob’. Hij kocht er nog twee etsen bij: ‘Vechtende Engelen’ en ‘de Kruisafname’. Het waren sombere taferelen. De vechtende Engelen hadden roofvogel-koppen. Peter Vos had nauwelijks f50,= per stuk durven vragen en Gerard was dolblij met de etsen geweest, zodat hij ze trots aan Hanny had laten zien, met als gevolg een zure smoel: ‘Na-aperij, je reinste kitsch!’ had zij gezegd. De ontluistering was weer compleet. Hij had spijt dat hij het verteld had. We lieten de etsen in Amsterdam inlijsten en hingen ze in Greonterp aan de wand.
Hanny noemde Gerard ‘Treef’ en zijn vader ‘de Oude Treef’. Regelmatig logeerde ze in haar vakantie bij ons in Greonterp en dat vond ik altijd heel gezellig. Gerard was daar eigenlijk niet dol op, want de twistgesprekken liepen vaak uit de hand. Op een keer - Hanny was al naar haar slaapkamer - wond hij zich zo op, dat hij tegen me begon te schreeuwen: ‘Ik word gek! Ik word gek van die vrouw! Breng haar naar het station! Ik kan het niet meer aan! Ik wil dood!’ Ik schaamde me en vreesde dat zij het moest horen op haar kamertje, maar er kwam gelukkig geen reactie en ik wist Gerard te kalmeren en de boze geesten uit te drijven, zodat hij ten slotte rustig naar bed ging.
Een andere keer, toen we een paar mensen op bezoek hadden die mee-aten in de keuken en toen Hanny ook bij ons logeerde, ging het mis aan tafel. Gerard had zich vreselijk geërgerd en ik zag al dat hij steeds verkrampter werd. Opeens vloog hij van tafel, greep voor de ogen van de gasten de braadpan met runderlapjes, liep naar buiten, smeet om zijn woede te koelen de pan met inhoud op de betonplaat voor de deur en verdween naar boven. Ik bleef tot Hanny's bewondering gewoon nog even zitten bij de gasten alsof er niets aan de hand was en ging toen naar Gerard om hem te troosten.
Gerard vertelde mij ook over de tijd, toen hij nog met Hanny in ‘de Galerij’ woonde, een winkelgalerij op het Frederiksplein, daar waar nu de Nederlandse Bank staat. Ze woonden daar op zolder en er was eens een ambtenaar gekomen, die hun moest spreken, zijn hoofd door het zolderluik stak, rondkeek en riep: ‘La Bohème!’
Een verhaal, dat Gerard zelf misschien ook al heeft opgeschreven, vertelt hoe hij daar ergens een prachtige bonbondoos vond, met lint en al, die leeg was. Hij kreeg een idee. Boven bakte hij zijn bolus in die doos en maakte alles keurig dicht met het lint er weer netjes omheen.
| |
| |
Beneden op het trottoir waren paaltjes en op zo'n paaltje zette hij de doos om daarna weer naar boven te rennen en uit het raam te kijken wat er zou gebeuren.
Even later komt er een man met een grote herdershond aan. De hond snuffelt geïnteresseerd aan het doosje en Gerard hoort de man zeggen: ‘Zal 't baasje het even openmaken?’ Terwijl Gerard boven bijna stikt van de lach kijkt de man erin, kijkt nog eens, roept
Gòòòòdverdomme en smijt het doosje weg.
Op een keer toen Hanny ziek was, moest Gerard de boodschappen doen. Gerard en Hanny hadden een kruidenier, die altijd veel klantvriendelijke praatjes maakte, iets waar Gerard een erge hekel aan had. Hij maakte een boodschappenlijstje, dat begon met: ‘Ik niet kunnen spreken maar ik begrijpen alles’, ging daarmee naar de winkel, wees erop en liet alles stilzwijgend en knikkend voor zich aandragen. Dit even als intermezzo. Nu ga ik weer verder met de brief.
De vorige dag was er een heel aantrekkelijke Friese blonde student van 22 met prachtige lange, behaarde benen onder een zeer klein kampeerbroekje geweest. Die wist niet zeker of hij homoseksueel was of niet. Enfin, dat zullen we hem wel helpen ontdekken, ‘of niet, Slaaf?’ schrijft Gerard.
Deze jongen, M.W., leerden wij later beter kennen, hoewel hij ieder intiem contact lacherig afhield. Hij woonde in IJlst en nodigde ons onder andere mee te zeilen, we gingen ergens naar een feest en bezochten een goede schoolvriendin van hem, die in de buurt woonde. Hij vertelde ons hoe dodelijk verliefd hij was op zijn heterovriend F. Hij was volledig op deze jongen gefixeerd, die buitengewoon vriendschappelijk was, maar niet zijn partner wilde worden. Als dat niet doorging, kon het hem niets meer schelen, zei de verliefde schoonheid. Dan wilde hij zichzelf net zo lief overal weggeven of misschien trouwde hij dan wel uit balorigheid met zijn schoolvriendin. Dat laatste is gebeurd, toen hij al lang uit ons gezicht verdwenen was. Vrij kort daarop werd hij ernstig ziek en overleed op nog heel jonge leeftijd, hoorden we later. Hij ligt begraven in IJlst.
Gerard vervolgt zijn brief; ik zal meer zijn slaaf worden dan ooit, wordt mij te verstaan gegeven. Ik zal op de mat slapen, vóór de bedstee, of vóór de deur, als hij een jongen bezit, en ik zal huiveren van verliefdheid en overgave als ik hen beiden in bed hoor. Ik zal voor zijn vriendjes knielen, en ze gehoorzamen en dienen.
Hij meldt vervolgens dat er weinig vliegen zijn, maar van een vreemde, onbevreesde soort, die bijvoorbeeld op je mond gaan zitten.
Ik heb er heel verstandig aan gedaan, de auto te laten staan (ten- | |
| |
minste als ik hem nog terugvind), zegt hij. Hij antwoordt niet op alles wat ik aansnijd, maar dat betekent niet dat hij het geen aandacht schenkt. Hij heeft zin om me eens langzaam en met tedere wreedheid, op een oude deken voor de kachel, te naaien - ‘(en geen praatjes, want je jonge, blonde, meisjesachtige jongenslichaam is mijn eigendom.)’
Mijn ouders zijn lief, maar hebben kennelijk weinig gelezen, reageert hij. (Dat was zeker niet waar. Alleen lazen ze een ander genre literatuur dan hij: Top Naeff, Arthur van Schendel, Tolstoi en Tsjechow, die mijn vader in het Russisch kon lezen, Hemingway, Belcampo, Blaman, Haasse, en nog veel meer.) De Ahrendtafel moet voorlopig maar in Amsterdam blijven.
Voor hij het vergeet, schrijft hij: ‘Kom Vrijdag niet laat, maar vroeg, wil je?’ En of ik bijvoorbeeld ± 4 pond wijting (of minder) of als het er niet is, schelvis kan meenemen, hetzij uit Amsterdam (bij het wegrijden kopen), hetzij uit Bolsward? Want dat scheelt zoveel geld en geloop.
Jezus, wat ben ik geil, vervolgt hij. Wat het huis betreft, dacht hij het volgende over de worm: zeer grondig petroleum soppen met bokkepoot. (Dat doodt alles, zegt hij, maar konserveert slechts enkele weken.) Daarna alles glanskarbolineren. Als we vóór het eind van de maand alle blanke hout gepetroleumd hebben, hebben we alle dit seizoen uitkomende of uit te komen larven gedood, betoogt hij. Hij heeft van de elektricien een halve toezegging, dat het werk de volgende dag of de dag erna wordt voortgezet.
Wat het huis betreft betoogt hij dat we ons telkens op één ding moeten concentreren, dus dat we bijvoorbeeld nog geen kopzorg moeten hebben over een moderne fauteuil, terwijl het sanitair nog niet eens klaar is, etc. Blijkbaar had ik al ongewenst vooruitgedacht over de inrichting, wat hem zenuwachtig maakte.
Hij schrijft dat Mevrouw Ypma er die morgen was en dat zij ons zes stoelen wil geven met leren zittingen, die ze wegdoet. God geve, dat ze draaglijk zijn, zegt hij, want hij had ze niet durven weigeren...
Hij neemt nu een ander blad, verneem ik, omdat hij nog wel even wil schrijven dat hij mij 's nachts nog heel veel wil bezitten en laten spuiten door me in gevangenschap sprookjes te vertellen.
Afgezien van de Reisbrieven, droomt hij van een groot Mystiek Martelboek, dat hij binnen afzienbare tijd moet schrijven. Hij is verschrikkelijk achter en wordt daar soms vreselijk nerveus van.
Luna maakt het goed, schrijft hij, maar haar ingewand is nog steeds niet in orde. Luna was aanvankelijk de naam van het zwarte schichtige aanlooppoesje dat later door ‘Loodgietend Prijsdier M.’ ‘Kinky’ genoemd zou worden, wegens de knik aan het eind van haar staart, die
| |
| |
vermoedelijk tussen een staldeur of de kaken van een hond had gezeten.
Zij en Justine vechten niet meer, maar haten elkaar wel en beloeren elkaar vijandig. Gerard rukt zich als een razende af, zowat de hele dag.
Ik krijg tot slot veel snijdende striemen met een dunne zweep, zes striemen voor elke jongen waar ik zonder zijn toestemming geil naar kijk. ‘Je zult voor me knielen, jongetje, uren lang’, laat hij tot slot nog weten; ‘Je Bezitter & Meester Gerard’.
© foto's Willem Bruno van Albada
|
|