| |
| |
| |
Yves Petry
Kafka's 1-augustusroman
Op 1 augustus 1914 verklaarde Duitsland Rusland de oorlog. Twee dagen later volgde een oorlogsverklaring aan Frankrijk, en binnen een week waren vrijwel alle Europese naties met elkaar in strijd. Men realiseerde het zich toen nog niet, maar de bloeddorstigheid van de geschiedenis zou een periode van buitensporige intensiteit ingaan. De twintigste eeuw was begonnen. De bestaande orde zou worden dooreengeschud met een grondigheid die elke restauratie uitsloot. Daarmee vergeleken was de Franse Revolutie slechts een stunt met rollende hoofden die alleen maar zo'n opzien had kunnen baren omdat het publiek nog niet veel gewend was.
Maar zelfs al besefte men tijdens die naar het schijnt sfeervol zomerse augustusdagen nog niet ten volle waaraan men was begonnen, hier en daar zal wel het vermoeden zijn gerezen dat men voor een gevaarlijk en onoverzichtelijk grootschalig avontuur stond. Er werden massa's van ongekende omvang gemobiliseerd uit alle lagen van de bevolking, men beschikte over een nooit eerder geziene vernietigingskracht en een schrikwekkend aantal partijen was in het conflict betrokken. Kortom, zelfs zonder behept te zijn met overdreven sensatiezucht zou men op het idee kunnen komen dat het waarlijk historische dagen waren, historisch in een betekenis zoals de huidige generatie journalisten dat woord nog nooit heeft kunnen gebruiken.
Franz Kafka, eenendertig jaar, maakt in zijn dagboek op 2 augustus 1914 zonder verder commentaar melding van Duitslands recente oorlogsverklaring, daarna laat hij ons, of wie anders, weten dat hij 's na-middags is gaan zwemmen. Een dag eerder heeft hij al even kort aangestipt dat er een algemene mobilisatie is afgekondigd, waarop onmiddellijk de klacht volgt dat hij als niet-opgeroepene nu wel alleen op kantoor achterblijft. En alleen zijn, denkt Franz, is niet goed voor Franz. Toch, zo gaat hij verder, is hij vastbeslotener dan ooit. Hij zal niet ophouden met schrijven, dat is voor hem gewoonweg een kwestie van zelfbehoud.
| |
| |
En wat schrijft hij verder in deze tumultueuze dagen? Hier en daar merkt hij in zijn dagboek weliswaar terloops op dat er soldaten door de straten marcheren, enthousiast toegejuicht door kijklustigen, en dat men overal patriottische prietpraat kan aanhoren, maar voor het overige is Franz geheel en al in beslag genomen door de leegte van zijn gemoed, de kilte van zijn hart, zijn traagheid van geest. Hij klaagt als een kever die toe is aan een winterslaap maar haar niet kan vatten. Er bestaat onder alle waardeloze schepselen geen creatuur verwerpelijker dan hij. In de hele biologie treft men geen gedrocht aan dat dieper doordrongen is van zijn volslagen nutteloosheid voor de voortgang van het leven of het geluk van de mensheid.
Arme Franz! Net nu de mensen wel wat geluk hadden kunnen gebruiken. Maar hoe gaat het dan met de literaire activiteit? Schiet die tenminste een beetje op? Wel, niet echt, laat Franz weten. Het gaat beter dan de voorbije maanden, maar lang niet zo goed als twee jaar geleden. Toen woedde in hem het alchemistische vuur waarin parels als ‘Het oordeel’ of ‘De metamorfose’ ontstonden. Tegenwoordig, ach ja, 't is beter dan niks maar het blijft kwakkelen, hij moet eerlijk zijn in die dingen, hij kan niet anders.
Als Kafka nog aanspreekbaar was, en niet de reputatie had die hij ondertussen heeft verworven, dan zouden de woordvoerders van een bepaalde tendens in de literatuur en in het denken over literatuur hem wellicht wereldvreemheid aanwrijven, een navelstaarderig isolement dat vanzelfsprekend alleen maar tot steriliteit kan leiden.
Waarom leest die man de kranten niet? Waarom dompelt hij zich niet onder in de opwinding en het rumoer dat De Geschiedenis hem op een presenteerblaadje aanbiedt? Je moet als schrijver wel gek zijn, zeker wanneer er verder niet veel bijzonder vermeldenswaardigs wil opwellen, om de kans te laten schieten met de actualiteit van je tijdsgewricht aan de slag te gaan. Relevantie gegarandeerd! Neem nu de manier waarop onze eenentwintigste eeuw is begonnen, een stunt met exploderende vliegtuigen waarop een hedendaags overvoerd publiek zelfs na een week nog niet was uitgekeken. Behalve spectaculaire tv-beelden leverde die dag ook nog eens een nieuw literair genre op: de 11-septemberroman. Of anders toch een nieuw literair criterium: het 11-septembergehalte. Geen schrijver die door de kritiek ernstig wenst te worden genomen, kan het zich nog permitteren om een roman te laten verschijnen met een te laag 11-septemberpercentage. Een boek zonder een fikse geut 9/11 erin riskeert, als het al op mediabelangstelling mag rekenen, voor provinciaals en vrijblijvend te worden versleten. Dus, Herr Kafka, aan het werk, laat dat ijdele ikje nu maar even voor wat het is, er staat een wereldoorlog voor je deur.
| |
| |
Drie bezwaren zou Kafka kunnen maken tegen het aandringen op eigentijdsheid van deze journalistieke lastposten.
Ten eerste leverden de augustusdagen van 1914 niet meteen sensationele berichten, laat staan beelden op. De media werkten destijds nog niet zo snel en het gebeuren liep niet zo'n vaart. De omvang van de gruwel zou pas geleidelijk duidelijk worden. Bovendien zou het enorme gat dat dit bloedbad achterliet nieuwe rampspoed baren, maar ook dat zou pas in de loop der decennia blijken. Wat heeft het voor zin je als schrijver rechtstreeks over een dergelijk traag, langdurig en diepgaand historisch proces te gaan uitspreken? Elke conclusie zou voorbarig zijn, elke waarschuwing kwam te laat. Toen alles achter de rug was, kon men zijn ogen nog altijd niet geloven. En kan zelfs tegenwoordig iemand het pandemonische kluwen bevatten waar vorige generaties in verstrikt raakten?
Het tweede bezwaar hangt met het eerste samen. De augustusdagen van 1914 luidden een zeer reëel gebeuren in. Het was een enormiteit waar bijna iedereen mee te maken kreeg. Het sloeg gaten in familiale kring, het kampeerde in je huiskamer en miljoenen werden er letterlijk door uit hun bed gelicht. Dat kun je van 11 september niet zeggen. In zekere zin is 11 september niet echt gebeurd. De mensen hebben er niet beter of slechter van geslapen. Het was een dag die hun als een kant-en-klare bereiding van mediatieke ingrediënten werd geserveerd: het eindeloos herhaalde beeld van een zeer plaatsgebonden apocalyps en de duivel die zijn gezicht op een paspoortfoto toonde, een nagenoeg volledig virtuele, voorgedroomde nachtmerrie waar niemand echt van wakker lag. Er waren natuurlijk de direct betrokkenen die we later aan het woord hebben gehoord, bijvoorbeeld de nabestaanden die een geliefde hadden verloren. Maar of ze dat verlies nu hadden geleden ten gevolge van de ineenstorting van torens of van een tragisch verkeersongeval, maakte voor hen nauwelijks een verschil. Een gat is een gat. Het verdriet waarvan ze blijk gaven, had een opmerkelijk laag 11-septemberpercentage. Het had evengoed om een motorongeluk kunnen gaan. En de rest van de wereld? Die buitte de gelegenheid naar goede gewoonte uit. Wie er garen bij kon spinnen, liet dat niet na. Politici en commentatoren zagen hun moment van glorie aangebroken. En wie er zijn eigenbelang niet meteen door gediend achtte, genoot vrijblijvend van de sensatie tot het genot door herhaling was uitgeput. Niks nieuws van dat front, of toch betrekkelijk weinig, waaronder, zoals gezegd, de creatie van een nieuw literair genre. Juist omdat 11 september al een voorgekauwd product van de verbeelding was, een collectief tv-visioen dat weinig of geen concrete realiteit inhield, was het voor een bepaald soort literaire verbeelding
| |
| |
verleidelijk om het als decor of motief in te lijven. Schrijvers met een weinig inspirerend levensgevoel zagen er dan ook brood in, ze konden hun tekort aan innerlijk drama opvullen met een telegeniek gegeven waarvan de dramatiek er bij hun toekomstige lezers door de pers onophoudelijk was ingehamerd. Ook zouden hun toekomstige critici niet veel moeite hebben om de relevantie en eigentijdsheid van de besproken boeken aan te tonen. Terloops gezegd, je kan het als schrijver je critici maar beter niet al te moeilijk te maken. Ze zullen je boek alleen maar verontrustend en origineel noemen, als het dat nu juist niet is. Van echte verontrusting worden ze, net als bijna iedereen, humeurig. Wellicht zou je als schrijver graag je lezer af en toe in zijn lectuur tot stilstand dwingen. Maar als je je critici afremt in het schrijven van hun stukje, bijvoorbeeld door hen met iets werkelijk uitdagends en onvermoeds te confronteren, dreigt dat, naar uurloon omgerekend, voor hen neer te komen op een inkomensverlies waarvoor ze je niet dankbaar zullen zijn.
Hoe dan ook, het begin van de Eerste Wereldoorlog en alles wat eruit voortvloeide, liet zich door de verbeelding, althans door de mijne, zou Franz Kafka kunnen zeggen, niet zo makkelijk inkapselen. Wat er werkelijk gaande was, verliep zo sluipend, allesdoordringend en onvoorspelbaar dat niemand, ook ik niet, het kon begrijpen. Het was te werkelijk om bevattelijk te zijn. En in de eerste reacties van mijn tijdgenoten, hun patriottisch enthousiasme, kon ik me niet vinden. Vandaar dat ik geen 1-augustusroman heb geschreven. Bovendien, en dat is mijn voornaamste bewaar tegen u die me van navel - staarderij beticht en me aanmaant om mijn afspraak met de geschiedenis niet te missen, bovendien schrijf ik als individu over het individu.
Laten we, nu we intussen toch in het tijdperk van de speculatieve fysica zijn beland, bij wijze van speculatie en tijdverdrijf aan de vier gekende dimensies, die van ruimte en tijd, nog een vijfde toevoegen, die van het individu. Het is een miskende dimensie. Niemand zal het bestaan van de ruimte in twijfel trekken en een enkeling die de tijd probeert te ontkennen, zal, hoeveel tijd hij ook in deze ontkenning steekt, door haast niemand ernstig worden genomen. Maar de vijfde dimensie kan niet op een dergelijke algemene erkenning rekenen. Dat komt onder meer omdat zij vanuit de vier andere dimensies bekeken niet kan worden waargenomen. Sterker nog, wanneer zij objectief onder de loep wordt genomen vanuit de wetenschappelijke kennis die over ruimte en tijd bestaat, lijkt ze ineen te schrompelen tot niets, tot een cerebrale illusie, een bedrieglijk effect van sociale codes en zelfhypnose. De logica van deze zienswijze is zodanig onderbouwd en
| |
| |
verfijnd dat er op louter rationele gronden niets meer tegen te beginnen valt. Wie haar puur argumentatief probeert tegen te spreken, trekt onvermijdelijk aan het kortste eind. Om het individu te redden is er eigenlijk maar één mogelijkheid, je moet er één worden. Je moet zelf de drager van de vijfde dimensie worden, je moet haar zelf opspannen opdat zij een realiteit kan zijn. Dat is niet zo evident als doorgaans wordt gedacht, nu zelfs minder dan ooit.
We leven niet alleen in het tijdperk van de speculatieve fysica maar ook in dat van het individualisme. Dat laatste is een ideologie die beweert het individu centraal te stellen en zich te bekommeren om zijn rechten waar deze zouden kunnen worden geschonden door het geweld van andere individuen of van bovenindividuele machten als politiek of economie. Toch houdt deze ideologie een slinkse miskenning van het individu in. Zij poneert het individu namelijk als een voorgegeven, vanzelfsprekende realiteit, zij laat het voorkomen alsof u en ik als individuen ter wereld zijn gekomen en het ons geboorterecht is om als dusdanig te worden erkend. Maar niets is minder waar. In werkelijkheid bestaan er nauwelijks individuen. Het klopt dat wij zodra we zijn geboren worden opgenomen in een verwachtingspatroon dat van ons individualisten moet maken. Maar de individualist is slechts een gecorrumpeerde versie van het individu. Hij is, abstract gesproken, een voortbrengsel van tijd en ruimte dat zich in deze dimensies zodanig beweegt dat het zich in de ogen van andere individualisten weet te onderscheiden als een afzonderlijke en te duchten realiteit. Consumptie, productie en destructie zijn daartoe de meest gebruikte methodes. We spreken van succes in de mate waarin hij dat onderscheid weet te vestigen en in stand te houden. Het individu daarentegen onderscheidt zich op veel radicalere wijze. Het beweegt zich op een andere dimensie dan die van ruimte en tijd, op de vijfde, de miskende. Het beweegt natuurlijk vaker niet dan wel. Meestal zelfs is het niet meer dan een dood punt waarop de verdenking van pure denkbeeldigheid rust. Een punt is nog geen dimensie. Wanneer iemand op zijn ware individualiteit stuit, op zijn onherleidbare uniciteit, dat in geen enkel patroon past en waarop geen enkel verklaringsschema van toepassing is, zal hij dat veeleer beleven als een moment van hulpeloosheid en eenzaamheid, van kortsluiting en zelfontbinding.
Hij hoopt dat het zo snel mogelijk voorbij mag gaan. Hij wil behoren tot de algemeen erkende dimensies waarin volgens algemeen erkende methodes naar een algemeen erkend onderscheid kan worden gestreefd. Het individu herken je eerder aan zijn onaanpasbaarheid dan aan zijn aangepastheid. De oude religieuze notie dat de ziel aan God toebehoort en niet aan de wereld, hoe vaak misbruikt ook, valt in die zin te begrijpen.
| |
| |
Maar het individualisme is een manier van denken waarin het individu hartsgrondig wordt genegeerd. Het roept het plotse collectieve sterven van drieduizend individualisten uit tot een catastrofaal topevenement, maar het ziet in het bestaan van één individu al snel een aanleiding tot argwaan, hoon of cynisme. Wie wil nu een individu zijn dat niet tot de wereld behoort?
Toch zijn er hardnekkige enkelingen, en hebben die ook altijd bestaan, die proberen en er zelfs in slagen om het punt van de individualiteit in beweging te krijgen en zo iets als een nieuwe dimensie voort te brengen. Op een of andere manier vindt dan een gebeuren plaats waarin tijd en ruimte ondergeschikt worden gemaakt aan de zelfbeleving en zelfbevestiging van het individu. In het leven zal dit gebeuren slechts vluchtig zijn en over het algemeen worden afgedaan als een acuut gebrek aan realiteitszin, een narcotisch incident, of, als het langer aanhoudt, als een ernstige psychische aandoening. Maar de literatuur bezit als drager van de vijfde dimensie meer bestendigheid en overtuigingskracht. Bepaalde werkelijkheden, die je als levende persoon tegenover je levende omgeving maar moeilijk overeind kan houden, verkrijgen op papier een meer houdbare geldigheid, zowel in de ogen van de schrijver als in die van de lezer die hij zocht.
Dat betekent niet dat de verwevenheid van tijd en ruimte zich daarom gewonnen zal geven aan het papier, wel integendeel. Zelfbevestiging? zegt de tijd. Zelfbeleving? vraagt de ruimte. Ach wat! Allemaal fictie! De schrijver heeft tijdens het schrijven misschien op een meer geconcentreerde manier dan gewoonlijk zijn inwendige banen beluisterd, en de lezer heeft bij het lezen misschien in een meer ontvankelijke stemming dan gewoonlijk zijn inwendige banen laten aanspreken. Maar al die inwendige banen behoren, net als de uitwendige, tot ons domein. Alles is tijd en ruimte, ook de meest betoverende tekst, ook het vermogen om hem te schrijven, ook het vermogen om hem te lezen. De rest is een zaak van literaire illusie en van de slachtoffers die ze eventueel maakt.
Zoals gezegd, het individu heeft daar weinig tegen in te brengen. Zelfs al gebruikt het tijd en ruimte als metaforen die eigenlijk naar hemzelf verwijzen, zijn zeggingskracht blijft afhankelijk van de realiteit achter deze beelden. Praten over een vijfde dimensie is op zich al een toegeving aan de andere vier. Ook taal behoort tot het domein van tijd en ruimte. Als het individu spreekt, moet het dat doen in de taal van andere dimensies dan de zijne. Taal biedt dus geen ontsnappingsmogelijkheid. Het is hooguit een medium waaruit men kan aflezen dat er een ontsnappingspoging is ondernomen.
Goed, zo zou Franz Kafka hierop kunnen inhaken, noem me dan
| |
| |
maar een slachtoffer van de literatuur. Ik zal het niet proberen tegen te spreken. Maar ik voeg er wel aan toe dat ik er naast het slachtoffer ook de hoofdpersoon van ben en dat ook wil zijn. Wat kan mij die verdomde oorlog schelen? Waarom zou ik mijn geringe krachten verspillen aan een 1-augustusroman? Dat spektakel van toekomstige win-naars en verliezers laat me wezenlijk onberoerd. Ze trekken op naar een slagveld waarop ze allen dezelfde taal spreken. Ze voeren onderling strijd in de taal waar ze gezamenlijk in geloven. Ze onderscheiden zich niet werkelijk van elkaar. Leed, medelijden en triomf verstaan elkaar heel goed. Er bestaat geen misverstand tussen sterven en overleven, zelfs al spuwen ze elkaar uit. Het is uiteindelijk één en dezelfde zaak. Een stoelendans die wordt beheerst door een toeval dat inwisselbare uitkomsten produceert. Duizenden pennen worden erdoor in beweging gezet, uit miljoenen kelen klinken de wisselvalligheden van het lot, maar wat heb ik daar aan toe te voegen? Woord en wereld hebben de neiging om letterlijk samen te vallen, een machtig verbond waardoor het individu wordt buitengesloten. Maar voor mij moet er helemaal geen oorlog uitbreken om me bewust te zijn van zijn machteloosheid. Ook in vredestijd, ook in de meest vredige vredesruimte lijd ik al aan zijn totale onbeduidendheid, de totale ontoereikendheid van zijn spreken en denken. Ik heb altijd al moeten vechten om het individu te laten bestaan. Eerst ga ik zwemmen in het zwembad, en daarna zwem ik verder op papier. Daar trek ik zwemmend een spoor van taal dat spoedig zal opgaan in de oceaan van tijd en ruimte waartoe het behoort. In dat vluchtige spoor, en niet in het drama van de wereld, zie ik het drama van de literatuur. Ik wijd mijn verbeelding aan het misverstand dat niet kan worden opgehelderd maar alleen kan worden uitvergroot: je moet spreken in een taal die niet de jouwe is,
al klink je er in op. Op die manier voert de literatuur mij op als de vreemdeling die ik ook werkelijk ben. Op die manier weet de vreemdeling aan de taal een teken te ontlokken van zijn bestaan. Ik zei het al, voor mij is schrijven een kwestie van zelfbehoud.
|
|